Skip to content

Om de achterliggende gedachte en de daaruit ontstane visie m.b.t. tot ERS-Arabo-Friesian te begrijpen, is het van belang om de rassen die hierin een rol spelen nader te analyseren.  Vanuit die optiek en met die kennis hebben de fokkers meer handvaten om middels deze fokkerij uitstekende en veelzijdige gebruikspaarden te fokken die aan de stijgende vraag kunnen voldoen.

Deze zeer oude tekening uit 17e eeuw van het British National Museum laat zien dat het Arabische paard al  eeuwenlang praktisch onveranderd is. Het toont ook aan waar de barokke paarden hun fraai gewelfde halzen aan te danken hebben.

Het Arabische paard is een ras dat is ontstaan in het Midden-Oosten. Met de kenmerkende vorm van het  edele hoofd, de atletische bouw, zijn levendige expressie en de gracieuze bewegingen is het een van de meest gemakkelijk te herkennen paardenrassen ter wereld. Het is bovendien een van de oudste paardenrassen met archeologisch bewijs dat al meer dan 4500 jaar geleden het Arabische paard zijn intrede deed. Het is zelfs gedurende de eeuwen amper of weinig veranderd. En dat heeft vooral met het eeuwenlange gebruik van doen. Het Arabische paard is een veelzijdig gebruikspaard bij uitstek.  Door de geschiedenis heen zijn  Arabische paarden uit het Midden-Oosten verspreid over de hele wereld. Door zowel oorlogen en handel zijn ze telkens weer gebruikt om andere rassen te verbeteren door het toevoegen van rijpaardkwaliteiten, snelheid, elegantie, lichtvoetige bewegingen, soberheid, uithoudingsvermogen, vruchtbaarheid en het staalharde fundament. Vandaag de dag zijn Arabische bloedlijnen te vinden in nagenoeg  alle moderne rijpaardfokkerijen. Alle volken die in aanraking kwamen met het Arabische paard hebben die ook voor hun eigen fokkerij ingezet  omdat ze niet alleen van de functionele eigenschappen en schoonheid gebruik wilden maken maar ook de veelzijdigheid en de inzet onder allerlei omstandigheden  graag aan hun eigen paarden wilden meegeven. De deskundige en ervaren Landstallmeisters van de Duitse en Midden-Europese staatstoeterijen zetten de Arabische hengsten derhalve regelmatig in met als doel om vooral, naast de  andere fysieke en mentale kwaliteiten, het unieke evenwichtsmodel van het Arabische paard in de warmbloedfokkerijen te verankeren.

Aankoop van Arabische paarden in 1850 door January Suchodolski in het Midden-Oosten.  Deze paarden werden door de Landstallmeisters ingezet op de staatsstoeterijen. Deze hengst demonstreert een volmaakte piaffe.    

Ontwikkeling

Het Arabische paard is als oorlogsrijpaard in een bar en genadeloos woestijnklimaat ontwikkeld. De nomadische bedoeïenen waren afhankelijk van zijn unieke kwaliteiten en huisvesten dit paard in hun tenten. Door deze nauwe relatie met de mens is een paardenras ontstaan dat niet alleen goedaardig en  intelligent maar ook bereid is om tot het uiterste te gaan en die in de man tot man gevechten het gevaar niet uit weg ging. Lange tijd is zijn herkomst onduidelijk gebleven omdat op het Arabisch schiereiland geen archeologische paardenvondsten zijn gedaan. Egypte maakte rond 1700 v. chr. kennis met het paard door de inval van de Hyksos met hun strijdwagens. De Hyksos was een volk afkomstig uit het grote Perzische rijk.

De Egyptische paarden van de farao’s laten onmiskenbaar de Arabische kenmerken zien.

In die streken werd het paard zo’n zesduizend jaar geleden voor het eerst gedomesticeerd. Dankzij de Amerikaanse Louise Fourez werd in de zestiger van de vorige eeuw het Kaspische paard herontdekt. Uit mitochondriaal DNA-onderzoek in de tachtiger jaren bleek dat al onze warmbloedrassen afkomstig zijn van het Kaspische paard. Het is daarom ook niet vreemd dat het Arabische en het Kaspische paard opvallend veel overeenkomsten vertonen.

Op deze kaart van het Romeinse Rijk 116 na Chr. vallen onder Oost –en West-Friesland onder Romeins gezag.

Gebruikskwaliteit

Al snel ontdekten ook andere volken de unieke kwaliteiten van het Arabische paard  en daarmee steeg de populariteit enorm in het Midden-Oosten en de landen rond de Middellandse Zee. Dat had ook met de vele onderlinge  oorlogen te maken die, net als nu,  ook toen met macht en geld te maken hadden. Het waren echter de Romeinen die deze paarden naar de Noord-Europese gebieden brachten. De grenzen van het Romeinse rijk laten op de kaart van 116 na Chr. zien dat een groot deel van Duitsland onder Germaans bestuur bleef maar dat de noordelijke kustgebieden w.o. Oost – en West-Friesland wel onder Romeins gezag stonden. Daarmee hielden de Romeinen niet alleen de handel met de Scandinavische landen open maar hielden ze ook de Noordzeekust onder controle om hun provincie Brittania te beschermen.

De Romeinen en Grieken hadden een ongekende  voorliefde voor goede en mooie Oriëntaalse paarden die ze bij hun oorlogen en wagenrennen inzetten en vervolgens ook bij hun veroveringen meebrachten.

Na de Romeinen  zijn het Vikingen geweest die met hun zwerftochten over de grote Europese rivieren Arabische paarden uit de Oriënt meebrachten. Dat zullen waarschijnlijk enkel merries geweest omdat ze die op hun open boten konden huisvesten.  Deze merries werden thuis weer gekruist met de Noord-Europese wilde paardenrassen (Equus Robustus) die ze zelf hadden gedomesticeerd. Het huidige Fjordenpaard is naar alle waarschijnlijkheid uit die mix ontstaan.  Het ligt voor de hand dat de toenmalige Noord-Europese kustbewoners (Friesland) handel met de Vikingen dreven en uit die contacten zullen ongetwijfeld ook paarden zijn uitgewisseld die op de eigen fokkerij werden ingezet.  Ook bij de Fjorden zijn regelmatig royale sokken te zien die voor de Friezen zo kenmerkend zijn. De Noord-Europese volken namen niet alleen de paarden maar ook de fokkerijkennis  en de rijkunst van de Romeinen over. Die kennis werd weer aangewend  om een eigen fokkerij van gebruikspaarden op te zetten. Rond 400 na v. Chr. stonden deze paarden al als zeer goede en snelle gebruikspaarden bekend die door de Romeinen werden gebruikt om de invallen van de Saksen op Brittania te weren. Met de opkomst van de islam in de zevende eeuw na Chr. onderging  het Arabische paard opnieuw een enorme verbreiding die tot ver in China , Zuidoost-Azië, Noord-Afrika en Spanje reikte.

 Na de dood van Mohammed werd de Islam te paard en vaak met het zwaard over grote delen van de toenmalige beschaafde wereld verspreid.

De volgelingen van Mohammed verkondigden niet alleen de boodschap van de profeet maar introduceerden ook de fokkerijkennis en methodes zoals die door de bedoeïenen werden bedreven. Daarbij speelt de zuiverheid van de bloedlijnen een grote rol. Mohammed had al gauw begrepen dat je met het paard en zwaard meer zieltjes maakte dan door overtuiging en dat een goede doelmatige fokkerij van oorlogspaarden daarom onontbeerlijk is. Het Arabische paard kreeg daarom ook een bijzondere plaats in de Koran.

Woestijn

Ongeacht afkomst, het klimaat en de cultuur schiep de Oriëntaalse woestijnomgeving uiteindelijk het Arabische paard waardoor het samen met mensen kon overleven. Mensen waren de enige aanbieders van voedsel en water in bepaalde gebieden en zelfs winterharde Arabische paarden hebben niet alleen veel meer water dan kamelen maar ook een regelmatige toevoer nodig om te kunnen overleven.  Voor Arabische paarden is 72 uur zonder water wel uiterste maximum. Waar geen weide of water was, voeden de bedoeïenen  hun paarden met dadels en kamelenmelk. Daarmee werd een woestijnpaard gecreëerd nodig  dat met zeer weinig voedsel kon overleven  en werden anatomische eigenschappen verkregen  die het leven in een droog, hard en ruw klimaat met grote temperatuursverschillen van dag naar nacht mogelijk maakte.  Zwakke individuen konden in deze omstandigheden niet overleven en de dieren die overbleven werden door de eeuwen van menselijke oorlogsvoering en een leven in de woestijn op hun fysieke en mentale kwaliteiten geselecteerd. Daarbij hechten de  bedoeïenen een bijzonder waarde aan de kwaliteiten van de merries omdat ze door ondervinding allang hadden geleerd dat die de meeste impact op de populatie hadden.  Hoewel het uiterlijk niet per se een survival factor is, hechten de bedoeïenen een grote waarde aan  de schoonheid van hun paarden die aansloot op de praktische functies. De bedoeïenenstam die ik in 1982 in de Njedwoestijn in Syrië bezocht, fokten niet eerder met hun merries voordat ze acht jaar oud waren. Op die leeftijd hadden ze volgens de sjeik bewezen hoe goed ze onder het zadel waren, hoe lang ze zonder water en voer konden en hoe trouw en gezond ze waren.

Dit beeld van de godin Astarte (1200 v Chr.) laat onmiskenbaar een Arabische paard zien. 

Stammen en stambomen

Eeuwenlang hebben de  bedoeïenen de afstamming van hun paarden door middel van een mondelinge traditie overgedragen.  Paarden van het zuiverste bloed stonden bekend als Asil en kruisen met niet-Asil paarden werd verboden. Merries werden voor het rijden en fokken het meest gewaardeerd  en de stamboomfamilies werden via de vrouwelijke lijn vastgelegd.  De wijde verspreiding van het Arabische paard bracht ook met zich mee dat er ‘Bodenständige’ rassen/types ontstonden die wij thans onder de  oriëntaalse paarden rangschikken. Maar ook onder het Arabische paard zijn volgens de Arabian Horse Association vijf primaire stammen bekend als de Koheilan, Siglawi, Abeyan, Hamdani en Hadban.  Ook waren er kleinere stammen, substammen en regionale variaties in de stamnamen. Zuiverheid van de bloedlijn was heel belangrijk voor de bedoeïenen. Ze geloofden ook in telegonie en meenden dat  een merrie die ooit door een hengst van ‘onzuiver’ bloed zou worden gedekt de merrie zelf en het toekomstige nageslacht zou worden ‘besmet’  en dus niet langer Asil kon zijn. Carl Raswan, een bekend schrijver  en kenner van Arabische paarden uit het midden van de 20e eeuw, ging er vanuit dat er slechts drie stammen, de Koheilan, Siglawi en de Muniqi waren.  Volgens Raswan vertegenwoordigden  de Koheilan de mannelijke,  de Siglawi  de vrouwelijke  en de Muniqi de snelheidskenmerken van het ras.
Dit complexe web van bloedlijnen en merriestammen  was een integraal onderdeel van de bedoeïenencultuur. De bedoeïenen kenden de stambomen en de geschiedenis van hun beste oorlogsmerries in detail en die via een orale traditie ook bijgehouden werd voor het fokken van hun kamelen, Saluki honden en hun eigen familie of tribale geschiedenis. Dat de bedoeïenen met hun verworven praktische kennis het bij het rechte eind hadden bleek reeds uit het wetenschappelijke onderzoek van 1938 en uit het recent wetenschappelijk onderzoek (Reiter Revue 11/2002) is onomstotelijk vast komen te staan dat de merries genetisch een grotere invloed hebben dan de hengsten. Naast de in de celkern liggende genen bevatten ook de mitochondrieën ringvormig aangelegde erfelijke informatie die uitsluitend via de moeder worden doorgegeven.  De Arabische Volbloed Jacio ox valt onder het Koheilantype.

Uiterlijke  kenmerken

Arabische paarden hebben een verfijnd, wigvormig hoofd , een breed voorhoofd, grote, donkere ogen, grote neusgaten en een vrij kleine vierkante neus.  Kenmerkende is ook het concave (holle)  profiel. Veel Arabieren hebben ook een lichte verdikking voorhoofd tussen de ogen, de zogenaamde ‘jibbah’. Een ander ras kenmerk is de gebogen, fraaie hals met de lange nek en de grote luchtpijp die door de verfijnde, keeluitsnijding zichtbaar wordt.  Deze functionele structuur van hals, nek  en de keeluitsnijding wordt  door de bedoeïenen de mithbah genoemd die bij een lichte teugelverbinding  optimale ruimte voor de luchtpijp laat.
Andere onderscheidende kenmerken zijn een relatief lange, lichthellende croupe  en de natuurlijke, fraaie  staartdracht die correspondeert met de fraaie gebogen halsvorm.  Een diepe, ronde romp voor grote longen en ruimte voor de darmen (ruwvoeropname) en een veulen . Het  Arabische paard is door zijn compacte, harmonische bouw en de dalende achterhand, om de massa in de beweging in balans te kunnen brengen,  een gewichtsdrager bij uitstek. Het Arabische paard heeft dichte, sterke botten, gezonde voeten en staalharde benen en pezen. Ze zijn vooral bekend om het uithoudingsvermogen die ook in de goedgedragen en ritmische galop lang kan worden volgehouden.  Op de internationale FEI -endurance evenementen domineert het  Arabische paard en zijn ze praktisch ongeslagen.  Ook innerlijk onderscheidt het Arabische paard zich van andere rassen. Per kubieke centimeter bloed voert het Arabische paard meer rode bloedlichaampjes (hemoglobine) dan elk andere paard.  Warmbloedpaarden voeren gemiddeld 126.7 gram HB/liter en Arabische paarden 132.0 HB/liter (Hansen en Todd 1951). Rode bloedlichaampjes transporteren zuurstof naar de spieren en dragen daardoor bij aan het uitzonderlijke uithoudingsvermogen.

Temperament

Eeuwenlang leefden de Arabische paarden in nauwe samenwerking met de mens in de woestijn. Voor beschutting en bescherming tegen diefstal leefden de paarden in de tenten van de bedoeïenen, in de buurt van kinderen en het dagelijkse gezinsleven. Alleen paarden met een van nature goed en mensvriendelijke karakter mochten zich voortplanten. Anderzijds heeft het Arabische paard naast een ‘cool’ karakter een hoog temperament en is het buitengewoon intelligent. De combinatie van een hoog temperament en intelligentie vergt ook een aangepaste, intelligente benadering. Met het Arabische paard moet de ruiter of menner een team vormen en eerst als die status van vertrouwen is bereikt, gaat het Arabische paard onbevreesd door het vuur voor zijn ruiter.

 Dit Arabische paard heeft volledig vertrouwen in zijn ruiter en omgekeerd

Kleur

De gangbare kleuren zijn schimmel, bruin, vos en zwart waarbij de schimmelkleur overheerst. Op zich is dat ook niet zo verwonderlijk omdat de schimmelkleur, die na volwassen leeftijd pas wit wordt, in de woestijn de meeste overlevingskansen biedt. De witte vacht met daaronder een zwarte huid stoot overdag de zonnestralen af en ’s nachts houdt de witte kleur de warmte weer vast. Als het paard tijdens het werk gaat zweten, wordt de vacht donker en kan het paard daardoor de warmte weer gemakkelijk afstoten.  De schimmelkleur genereert de warmte dus beter dan de andere kleuren en vergt daardoor weer minder energie die de soberheid en het uithoudingsvermogen weer ten goede komt. De Hamsburger Landstallmeisters die in opdracht van de keizer na het Napoleonaanse tijdperk, waarin Europa praktisch van zijn rijpaarden was beroofd,  aan het begin van de 19e eeuw grote expedities naar het Midden-Oosten ondernamen  om paarden bij de bedoeïenen aan te kopen, kochten voornamelijk schimmels aan die bij het vormen van de Shagya-Araber van dominante invloed waren.  Bekend is ook dat schimmels en met name vliegenschimmels minder hinder van vliegen en horzels ondervinden.

Ottomanen

Na het Romeinse tijdperk werd het Arabische paard tijdens de kruistochten weer op grote schaal Noord-Europa binnengebracht. In Zuid-Europa was deze toevoer via de moren, die in 711 na Chr. Spanje, Portugal en delen van Italië veroveren, al eerder tot stand gebracht.  Het Ottomaanse Rijk was een wereldrijk tussen de 14e  en de 20e eeuw n.Chr. en bij de grootste uitbreiding ervan besloeg het een enorm gebied in Noord- Afrika, Azië en Europa.  De overheersing van de Balkan en een deel van de rest van Oost-Europa vormt een belangrijk hoofdstuk in de Europese geschiedenis. Rond 1345  staken zij bij de Dardanellen over naar Europa. Langzaam maar zeker rukten de Ottomanen verder in Europa op. Onder sultan Murta I veroverden zij gebieden in Macedonië, Bulgarije en Servië waarmee ze een zeer sterke aanwezigheid in Europa kregen. Sofia werd in 1385 veroverd,  Thessaloniki in 1387 en daarna  werd ook Albanië veroverd. In de 15e eeuw gingen de veroveringen door, meer gebieden onder andere in Servië werden veroverd en in 1453 viel de Byzantijnse hoofdstad Constantinopel, dat de nieuwe hoofdstad van het Ottomaanse Rijk werd. Zelfs in Italië had het rijk in 1480 voor korte tijd een basis in Otranto. In 1529 werd Wenen voor het eerst belegerd door de Ottomanen. Door de winterkou en een pestepidemie moest dit beleg worden opgebroken. Het spreekt voor zich dat de Oriëntaalse paarden van de Ottomanen weer een grote invloed op locale paarden hadden. Zeker is dat de  locale bevolking de uitmuntende kwaliteiten van de door Ottomanen meegebrachte paarden op brede schaal op de eigen populatie intrigeerde.

 De rijkunst stond bij de Moren en de Ottomanen op hoog niveau.

Het is daarom ook niet zo vreemd dat in Polen, Hongarije, Roemenië en de Balkanlanden grote Arabische privé – en staatstoeterijen ontstonden die tot de beste van de wereld behoorden.  Deze stoeterijen legden zich vooral toe op het fokken van snelle en wendbare cavaleriepaarden voor het leger terwijl de  locale boerenbevolking  gebruik maakte van de op de stoeterij aanwezige hengsten. Zo ontstonden er veelzijdige, ‘bodenständige’ rassen die zowel voor het boerenwerk, onder het zadel, voor de koets, de distributie  als voor het leger werden gebruikt. De zware landbouwpaarden ontstonden pas in de jaren twintig van de vorig eeuw bij de opkomst van de mechanisatie. Die tijd heeft overigens maar kort geduurd en was in de jaren vijftig, bij de opkomst van de motorisatie, alweer achterhaald.  Tijdens het Ottomaanse  tijdperk werden Arabische paarden vaak verkocht, verhandeld of als diplomatieke geschenken aan de Europeanen en later de Amerikanen gegeven.

Reguliere fokkerij

Met de opkomst van de lichte cavalerie speelde het uithoudingsvermogen en behendigheid van paarden met Arabisch bloed een enorm militair voordeel aan het leger dat over zulke paarden beschikte . Veel Europese monarchen begonnen grote Arabische fokkerijen op te zetten om cavaleriepaarden te fokken die tegelijkertijd  de lokale fokkerijpopulaties konden ondersteunen. Een voorbeeld was Knyszyna, de Koninklijke stoeterij van de Poolse koning Sigimund  II August koning  van Polen (1548-1572).  Een ander was het Keizerlijke Russische Stud van Peter de Grote die van 1682-1725 tsaar van Rusland was.
Europese paardenfokkers verkregen Arabische paarden rechtstreeks door importen uit de woestijn of via de handel met de Ottomanen. Count Alexey Orlov van Rusland bijvoorbeeld verkreeg daardoor vele Arabieren, waaronder Smetanka ox, een Arabische hengst die de  stamvader van de Orlovdraver werd. Orlov verkocht ook Arabische paarden aan Catharina de Grote, die in 1772 twaalf  Arabische Volbloedhengsten en tien merries bezat. Twee vooraanstaande leden van de Russische adel, Graaf Stroganov en Prins Shcherbatov, vestigden Arabische stoeterijen in 1889. In Polen, Hongarije, Roemenië en de Balkanlanden ontstonden grote Arabische stoeterijen.  Ook in Nederland is niet alleen in de Spaanse tijd maar ook daarvoor en daarna tijdens de Franse bezetting veelvuldig Arabisch bloed gebruikt. Het Franse leger maakte via Barbarije (nu Marokko en Algerije) veel gebruik van Berberpaarden uit Noord-Afrika die op hun beurt al waren gemengd met de Arabische woestijnpaarden.  In een volgend artikel zullen we een rondreis maken langs alle Europese stoeterijen die door de eeuwen heen een onmiskenbare stempel op de locale fokkerijen hebben gedrukt en nu nog in de pedigrees terug te vinden zijn.

 Arabische paarden werden op de lokale populatie gebruikt om betere gebruikspaarden te verkrijgen.  Het bekende Orlovpaard werd zo gecreëerd.

Nederland

Hoewel Nederland als maritiem land nooit een grote naam op gebied van stoeterijen heeft ontwikkeld was het als agrarisch en als handelsland toch sterk van paarden afhankelijk. De eerste fundamenten werden door de Romeinen gelegd en in de loop der eeuwen kwamen de lokale fokkerijen steeds meer onder invloed van importen uit de ons omliggende landen.  Tijdens de Romeinse tijd maakte men geen onderscheid tussen Oost – en West-Friesland en dat deed men met de paarden evenmin. De paarden uit Friesland (Oost en West) stonden tijdens de Romeinse tijd als goede gebruikspaarden bekend.  Toen de Romeinen in de vierde eeuw na christus veel aanvallen van de Saksen op Britannia te verduren kregen, werden ook Friese en Thüringse paarden voor de strijd ingezet die beide geroemd werden om hun snelheid en uithoudingsvermogen. Niet bekend is echter of hier nu om de Oostfriese of  het Westfriese, de voorloper het huidige  Nederlandse, Friese paard gaat.  Na de Romeinse tijd die tot ongeveer 400 jaar na chr. heeft geduurd, verkreeg  het paard uit de Friese kustgebieden naam als zware ridderpaarden die toch wel sterk van de latere barokke paarden verschilden.

 Het zware ridderpaard met sokken uit de middeleeuwen is de voorloper van de inlandse rassen en het Friese paard. Zonder Arabisch bloed hadden de latere barokke en warmbloedpaarden nooit bestaan. 

De barokke opdruk ontstond pas na de kruistochten toen men massaal met de buitgemaakte Arabische paarden uit het Midden-Oosten lichtere cavaleriepaarden ging fokken. Die barokke opdruk werd tijdens de Spaanse bezetting versterkt en heeft bij nagenoeg alle warmbloedrassen tot aan de twintigste eeuw geduurd. De Friezen claimen graag dat de paarden  voor en na de Spaanse tijd al zuivere Friese paarden waren maar dat moeten we historisch toch echt wat genuanceerder bekijken want de paarden uit die tijd waren ook de voorlopers van het latere Gelderse en Groningse paard. Bovendien zagen de barokke paarden er in die tijd bijna allemaal gelijk uit. Op die paarden ontwikkelden  de grootmeesters zoals Antoine de Pluvinel (1555 – 1620)  in het Renaissancetijdperk en in de  Barokke tijd  Francois  Robichon de la Guérinière (1688 – 1751) de hogeschooldressuur zoals nu nog steeds van de GP-paarden wordt verlangd en die zijn oorsprong  heeft in de oude Griekse, Egyptische en Iberische rijkunst.

Hendrick Casimir II stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe (1664-1696). In de renaissancetijd wist men uitstekende rijpaarden met een goed front, romp en dalende achterhand te fokken. Dit paard zou zo voor een Arabo-Friesian van 2014 kunnen doorgaan.

Dit Berberpaard uit de barokke tijd is van 1743. Het verschilt  niet zoveel met de afbeelding van Phryso. De barokke paarden leken veel op elkaar en over en weer werden de paarden in de verschillende landen gebruikt.

Friese paard

Wat wel een feit is, is dat het Friese paard het barokke type uit de renaissancetijd veel meer heeft behouden dan de andere warmbloedrassen die onder invloed van het Engelse Volbloed de goedgewelfde (rijpaard) halsvorm hebben verloren. Net als alle andere rassen, op het Arabische Volbloed na,  is ook het Friese paard met behulp van andere rassen gevormd. In zijn huidige verschijningsvorm is het ras niet ouder dan hooguit vierhonderd tot zeshonderd jaar en ook tijdens die periode zijn er nog vele injecties van andere barokke en warmbloedrassen geweest. Ook de zwarte kleur is pas de laatste 100 jaar tot rasstandaard verheven.

De bekende afbeelding van Phryso wordt algemeen als de voorloper het Friese paard aanvaard. 

Daarvoor kende ook de Fries allerlei kleuren tot bont aan toe. Tijdens de Spaanse overheersing werden de Nederlandse paarden sterk door de Arabische/Iberische paarden beïnvloed en daaraan heeft het Friese paard zijn barokke contouren en ook zijn toenmalige populariteit te danken die mede door de gebruikswaarde werd bepaald. De laatste opbloei was in de 19e eeuw, toen de Fries als harddraver naam maakte. Anderzijds  werden de Friezen destijds ook gebruikt voor de vorming van andere rassen zoals de Orlov, Norfolk en Morgan. Daarna raakte fokkerij  eigenlijk in een groot verval omdat ze kwalitatief en qua gebruiksmogelijkheden achter liepen op de andere warmbloedrassen die zich beter op de vraag van de markt afstemden en daarbij de inzet van andere rassen w.o. het Arabische paard niet schroomden.  Als snelle draver verloor de Fries hard terrein en de besten van tegenwoordig zijn nog 11 seconden trager dan de tijden die de Friese dravers eind 20e eeuw lieten optekenen. Dit toont duidelijk aan hoe de sportkwaliteiten van het Friese paard erop achteruit zijn gegaan.

Dit paard toont de sterk hellende hoge croupe  die stuwende en geen dragende bewegingen levert.

De belangrijkste reden voor deze achteruitgang was het gebrek aan afzet, de toenemende inteelt en het feit dat de Friese paarden in de periode van 1910 tot 1960 getransformeerd werden tot een veel zwaarder gedrongen werkpaard met vrij korte benen voor het landbouwgebruik. Alleen de veel voorkomende zwarte kleur bracht nog geld in het laatje omdat men in Engeland ten tijde van de motorisatie de lijkkoetsen met zwarte paarden bleef behouden en de vraag naar zwarte paarden toenam. Voor dit werk was de kwaliteit van ondergeschikt belang omdat de zwarte kleur bepalend voor de aankoop werd. Wat nog wel aan de een kwaliteittoets werd onderworpen was het karakter. Ook werd aan het begin van de 20e eeuw de Fries regelmatig gekruist met Duitse warmbloedhengsten voornamelijk zwarte Oostfriesen om niet alleen de zwarte kleur maar vooral de kwaliteit nog enigszins op peil te houden.  Een goed voorbeeld daarvan is het internationale KWPN GP-dressuurpaard Tarbus. Via zijn moeder voert hij het bloed van de hengst Marlando. Zijn overgrootmoeder Ubertina is een dochter van de schimmelmerrie Fanisa (1945) die op haar beurt weer een dochter van de Groningerhengst Selmon is die ook voor het FPS (Fries Paardenstamboek) was goedgekeurd. De moeder van Fanisa is echter de Friese merrie Pito (FPS 4275B) die de Oostfries Panther als vader heeft.  De moeder van Pita is de Friese merrie Krisje (FPS 4090B) van wie de Oostfries Edelman als vader  te boek staat en haar moeder is de Friese schimmelmerrie Gellant (1921 FPS 431Bh)  van onbekende afstamming.  Via het Hulpboek kwamen deze merries dan ook weer terug in de ‘zuivere Friezen fokkerij’, die echter pas werkelijk enkele tientallen jaren geleden begon toen het Hb werd opgeheven en de identificatie middels tongnummers werd geïntroduceerd . In tachtiger jaren begon de vraag enorm toe te nemen en werd ook de ‘modernisering’ door een systematische selectie in de richting van een langbenig Fries paard op gang gezet. De sportievere ‘verpakking’ van de buitenkant is echter misleidend en is meer aan de modetrend dan aan de functionele eigenschappen onderhevig.  Bovendien beginnen door de toenemende populariteit de inteeltafwijkingen een steeds grotere rol te spelen. De situatie is zelfs zo erg dat het Friese paard zonder tussenkomst van de dierenartsen niet eens meer kan overleven. Praktisch alle Friese merries blijven met de nageboorte staan en zonder ingreep van de  dierenarts zijn deze merries ten dode opgeschreven. Door de modernisering heeft het Friese paard  bovendien veel rompdiepte verloren en daardoor worden het  hart en de longen veel kleiner en dat heeft weer negatieve gevolgen voor de duurprestatie. Voor de moderne vierspanwedstrijden komen ze ‘ausdauer ’ tekort.  Het lange voorbeen dat men tot fokdoel heeft verheven en de verminderde rompdiepte  hebben ook een grote impact op het uithoudingsvermogen van de Friezen. Dat heeft weer tot gevolg dat het zwaartepunt niet meer in het midden maar tussen de voorbenen komt te liggen. Waardoor  het Friese paard steeds meer moeite krijgt om goedgedragen en gebalanceerde bewegingen te produceren. Door de relatief schuine schouder  is er veel knieactie aan de voorkant maar een achterbeen dat goed onder het midden wordt neergezet en daarmee een groot zweefmoment kan produceren, wordt steeds schaarser. De vaak te sterk gehelde croupe met de te lange lendenpartij is voor gedragen en gebalanceerde bewegingen ook niet al niet bevorderlijk.

Het moderne Friese Paard met een front  dat meer gewelfd zou moeten zijn,  een neerwaartse romp waarbij het diepste punt tussen de voorbenen ligt en een wat steile achterhand met een te sterk gehelde croupe.

Professor Jürgen Hillner

In 1980 was het Friese paard  nog maar ternauwernood gered van uitsterven en de kleine  populatie van destijds zo’n 400 stuks groeide in enige decennia naar de huidige 80.000 paarden. De merriestammen, hengsten en bloedlijnen werden in kaart gebracht en er  werden ‘adviesparingen’ bedacht om inteelt te vermijden. Toen al waren veel liefhebbers bezorgd over de nauwe verwantschap. Een van die onderzoekers was Prof. Jürgen Hillner, die aanvankelijk voor de eigen fokkerij speurde naar kwaliteitsmerries uit zeldzame bloedlijnen. Zo vond hij o.a. de Modelmerrie Truus, waarschijnlijk de laatste merrie van Kerst, die zelf de laatste hengst was uit een goede oude Friese bloedlijn. Met dit  ‘verse’ bloed fokte hij o.a. de hengsten Dagho en Naen, welke aan het begin van een geweldige modernisering van het Friese paard stonden dat nog teveel een beknopt gedrongen landbouwpaard met een wel weer goed front was.

De hengst Dagho uit de oude Friese bloedlijnen gefokt door prof. Jürgen Hillner.

Helaas ging men van kort-  naar langbenig en dat laatste is nog meer nadelig dan kortbenig.  Toen de mensport in die jaren populair werd startten minstens 10 deelnemers met twee- en vierspannen zuivere Friezen. Een van hen was de bekende Tjeerd Veldstra die met een Fries team bijna Wereldkampioen in Haras du Pin werd, maar op een paar honderd meter van de finish verdween alle hoop op deze titel vanwege een tekort aan  uithoudingsvermogen. Zijn Friezen waren volledig  uitgeput en wilden en konden  geen stap meer verzetten. De frustratie was zo groot dat niet alleen Veldstra maar ook nagenoeg alle andere menners overschakelden op warmbloeden en de Oriëntaalse paarden uit de Oostbloklanden.

HERINTRODUCTIE ARABISCH BLOED

Hillner ging een stap verder om zowel de inteelt alsook de sporteigenschappen van de Friezen te  verbeteren ging hij kruisen met het beste dat  hij kon vinden en passend bij de Fries was.  Hij ondernam de hele reis naar het Landesgestüt Marbach in Zuid-Duitsland met 2 merries op de trailer om ze te laten dekken door de beroemde zwarte Arabische Volbloed Gharib ox. Dat had nogal voeten in aarde, de Duitse ‘Gestütsleiter’ kon geen extra merries aanvaarden voor Gharib, maar vanwege het goede doel om het Friese ras te redden van inteelt werden uiteindelijk Hillner’s modelmerrie Gelbricht en zijn bijna modelmerrie Diana v.R. gedekt door Gharib.

Gharib ox werd als eerste Arabische hengst ingezet voor de fokkerij van de Arabo-Friesian.  

Dit leverde respectievelijk de hengst Ras en de merrie Rachel op, beide nog geregistreerd in de halfbloedsectie van het Arabisch Volbloedpaarden Stamboek (APS) in Nederland. Zoals altijd ontstaan er bij zulke experimenten emoties omdat men de achterliggende gedachte niet kan of wil overzien. De gemoederen laaiden hoog op bij zijn stallen in Friesland! Het was zelfs zo erg dat Prof. Hillner moest vluchten naar Duitsland. Enkele warhoofden die meenden  dat het Friese paardenras onteerd was, probeerden zelfs zijn hele stal te vergiftigen. Ze konden gelukkig niet bij de waardevolle veulens komen en deze groeiden verder in Duitsland op. Hun nafok leverde tal van wedstrijdpaarden en bovendien een paar goedgekeurde Arabo-Friesian hengsten op. De meest bekende zijn Dark Danilo en Dark Ynte en hun vele zonen. Korte tijd na Hillner’s initiatieven volgde Rudolph Krudop.

Danilo was de eerste goedgekeurde Arabo-Friesianhengst. Hij bleek een uitzonderlijk goed prestatiepaard te zijn die zowel als menpaard in het vierspan alsook in de dressuur tot de top behoorde.

Hij was een echte mensportfan en tevens jurylid  bij wedstrijden. Hij liet zijn Friese stermerries Irmaa en Oedske v.d.V. dekken door de Arabisch Volbloed Hamid ox. Dit leverde de merrielijnen van respectievelijk  Fobke en Hipke op.  Na het plotselinge overlijden van deze fokker zijn hieruit nog de dekhengsten Dark Romke en Maestro gefokt. De fokkers Hillner en Krudop waren moe gestreden van alle laster en tegenwerking  en ze zochten aansluiting bij de sport. Er volgde contact met de voorzitter van de eerste Friezenvereniging in Frankrijk en Zwitserland t.w. Jan Driessen. Hij was een  fervent sponsor en liefhebber van Friezen voor de sport en hij had een omvangrijke studie gemaakt van de prestatielijnen en de daarbij behorende afstamming.   Jan nam broer Cor in de arm en samen waren ze bereid de eerste Arabo-Friesians over te nemen en het fokprogramma voort te zetten. Cor ging  verder  met het inbrengen van Arabische genen door op Rachel  de  geweldige Arabische Volbloedhengst Oosterveld’s Marzas ox te zetten die een bewezen prestatievererver  met werkbare karakters was . Oosterveld’s Marzas ox  behaalde het Preferent- en Prestatiepredicaat bij het NRPS. Tot op hoge leeftijd heeft hij shows gelopen en is uiteindelijk 34 jaar oud geworden. Jan zocht Friese merries op, die het gewenste prestatiebloed voerden en liet die dekken door Ras. Eenmaal volwassen stelde hij ze beschikbaar aan Team Schrijvers in België om te testen of zijn theoretische analyse klopte met de praktijk. Vanaf 1990 begonnen de broers met deze kennis hun verdere fokprogramma uit te bouwen en fokten ze eerst een 15-tal afstammelingen van Ras en Rachel, die vervolgens met het Team Schrijvers wereldbekend werden. Ze drongen gemakkelijk door tot de beste teams ter wereld  en in een sequence van 9 jaar behoorden ze tot de FEI TopTen Driver Award. Dankzij dit succes begon de belangstelling steeds meer toe te nemen en fokkers uit België, Frankrijk, Duitsland, Marokko, Canada en Luxemburg begonnen de kwaliteiten van de Arabo-Friesians  te ontdekken en gingen zich op deze fokkerij toeleggen. Bovendien zochten deze fokkers naar kennis van het Arabische paard en diens genetische en fenotypische kwaliteiten. Derhalve klopten ze bij het EASP aan dat zich als enige stamboek in Nederland toelegt op de bevordering van het Shagya/Arabische bloed en daarbij een substantieel percentage ShA/ox bindend voorschrijft. Bij het EASP worden de Arabo-Friesian geïntegreerd in het stamboekregister ERS met een voor de Arabo-Friesian specifiek  omschreven fokdoel dat hier in het kader integraal wordt weergegeven.

 Of het nu om een rij- men – of springpaard gaat voor alle disciplines is een dalende achterhand vereist om het gewicht in balans te kunnen verplaatsen. Die dalende  achterhand tonen de Arabo-Friesians hier bij uitstek.

Samenvatting

Na een aantal jaren van experimenteren kan worden geconstateerd dat de meer doorgefokte Arabo-Friesians het fokdoel goed benaderen.  De zeer uniforme producten en de wedstrijdresultaten rechtvaardigen deze conclusie. Dit zijn duidelijk veelzijdige sportpaarden die weliswaar de barokke contouren van het Friese paard hebben maar daar houdt het dan ook mee op. Dat de aanparing met de Arabische genen zo buitengewoon goed uitpakt, ligt vooral gelegen in het feit dat beide rassen homogeen en vrij van andere genetische en fenotypische invloeden zijn. De sluimerende Arabische genen bij het Friese paard komen in deze  genenmix nu opnieuw tot leven en de prepotente genen van het Arabische paard voegen daar een extra dimensie aan toe. Wat de Arabo-Friesian vooral niet moet zijn is een moderne Fries. Om de populatie echter te laten toenemen en inteelt te voorkomen, zullen er nog steeds Friese merries moeten worden gedekt. Vastgesteld kan ook worden dat de  betere F1-producten merendeels uit de meer klassieke Friese merries komen in  aanparing met hengsten die een hoog percentage ShA/ox voeren en daarbij goed in het evenwichtmodel staan.  Het front van de Friezen is buitengewoon goed en de meer klassieke Friese merries hebben vaak ook een wat minder hellende croupe, een minder lange lendenpartij en daarbij een diepere romp met het zwaartepunt dat niet tussen de voorbenen maar meer in het midden ligt. Bij de meer doorgefokte Arabo-Friesians verdwijnen de sokken praktisch maar ook de zwarte kleur neemt af en ook dat is een goede zaak.  De meer doorgefokte Arabo-Friesians kunnen ook heel goed met hoog in bloedstaande (Sha/ox)  warmbloedhengsten worden gekruist die vrij van de nadelige Engelse (race) invloeden zijn en goed in het evenwichtsmodel moeten staan.  Het spreekt voor zich dat de foktechnische commissie de fokkers op dit terrein met raad en daad zal bijstaan. De ERS-Arabo-Friesian is een compleet ander paard dan de moderne Fries en heeft met zijn goede evenwichtsmodel en dito gangen, zijn ras, adel, charme, uithoudingsvermogen, werkbare karakter en schoonheid veel te bieden in het huidige en brede paardensportpakket.

 Of het nu om een rij- men – of springpaard gaat voor alle disciplines is een dalende achterhand vereist om het gewicht in balans te kunnen verplaatsen. Die dalende  achterhand tonen de Arabo-Friesians hier bij uitstek.

Back To Top