Skip to content

Een ‘milestone’ uit het verleden

Hoe een briljante fokkerij aan kwaliteit, traditie, gebrek aan fokkerijvisie, mismanagement, conservatisme en scheve concurrentie ten onderging. Toch leven de genen van deze warmbloedfokkerij via de Oldenburgers, de Groningers (NWP) en in wat mindere mate bij de Gelderse paarden onverminderd in onze beste sportpaarden voort.  Zonder deze warmbloedgenen zou de huidige paardensport niet eens mogelijk zijn geweest. Het Oostfriese paard kreeg in de riddertijd al faam als een onverslaanbaar ‘Bastion op vier benen’.  Later verscheen het Ostfriese paard in alle stallen van het continent en bereikte zijn hoogtepunt in de 19e en vroege 20e  eeuw als een wereld begeerd en elegant koetspaard in de huizen van de adel en de hogere middenklasse. Met het hoogtepunt in 1910 als de Ostfriese hengst Scharnhorst tot kampioen op de internationale tentoonstelling in Buenos Aires wordt uitgeroepen. Maar ook onder het zadel deden de wat lichtere Ostfriesen tussen de beide oorlogen goed mee en bleken het patente springpaarden met veel vermogen te zijn. Dat vermogen vloeit voort uit de dalende achterhand die de Ostfries zijn befaamde, krachtige en lichtvoetige bewegingen gaf en dat ook bij het springen de cruciale factor vormt.

Links Scharnhorst die in 1910 het wereldkampioenschap veroverde. In het midden Theo de vader van Tello. Rechts Tello die de fundamenten  van de Nederlandse springpaarden legde. Hij is hier al op leeftijd maar aan zijn harmonische lijnen en vormen, het sprekende hoofd met een groot oog, zijn gewelfde front, de rijzende voor- en dalende achterhand en zijn machtige, gedragen bewegingen zijn onmiskenbaar de Arabische genen te herkennen. “Wie ein Großer Araber im Warmblutformat”.
 

Oorsprong

Geen enkel warmbloedpaard is zo nauw verweven met de geschiedenis en de ontwikkeling van de Ostfriese bevolking  als het Ostfriese paard. Door de eeuwen heen heeft het Ostfriese paard altijd al een deel van de Ostfriese cultuur en levensstijl uitgemaakt. Net als alle Noord-Europese volken maakten de Ostfriesen via de Romeinen kennis met de Oriëntaalse en Iberische paarden. Van de toenmalige inheemse paarden hadden de Romeinen echter niet bepaald een hoge dunk. Ze worden zowel door Caesar als de historicus Tacitus als praktisch onbruikbaar voor de strijd beschreven. Vermoedelijk hadden de Germaanse volken de primitieve, inheemse paarden zoals de Tarpan, Exmoor en de Przewalski weten te temmen om als rijdier te worden ingezet.  Ongetwijfeld zullen ze die onderling ook gekruist hebben om de bruikbaarheid te vergroten. Rijkunstig en qua schoonheid stelden in ze vergelijk met wat de Romeinen meebrachten volgens Caesar en Tacitus niet veel voor. Dan hadden de Galliërs met hun importen van het Iberisch schiereiland volgens Caesar het veel beter voor elkaar. Toch waren de Germanen echte paardenliefhebbers en rondom het paard hadden ze een hele religieuze mythe gevormd.  Toen de Romeinse legioenen door Europa trokken, hadden de generaals in symbolische zin heel wat te stellen met Sleipnir, het Germaanse gevleugelde wonderpaard van Odin.

Sleipnir was het gevleugelde, achtbenig wonderpaard van Odin. Rechts Graf Dodo zu Inn- und Knyphausen (1583-1636) op zwaar een Fries paard.

 

Dit magische achtbenige luchtpaard verzinnebeeldde immers het Germaanse/noordse geloof dat krijgers alleen na dapper gevochten te hebben toegang tot het huis (hemel) van Odin kregen. Dat zou mede de strijd hebben verhevigd in Germania, waarbij de Germaanse krijgers als een soort kamikazes van weleer de vaak ongelijke strijd met de Romeinen aangingen. Omdat de Germanen zelf geen schimmels kenden en daar pas via de Romeinen mee in aanraking kwamen, werden aan het witte paard mythische kwaliteiten en eigenschappen toegekend.  Van de Romeinen namen de Germanen niet alleen de paarden maar ook veel kennis van de fokkerij over en door de eeuwen heen slaagden ze erin om een gedegen fokkerij van prima gebruikspaarden op te zetten. Toen de Romeinen in de vierde eeuw na christus veel aanvallen van de Saksen op Britannia te verduren kregen, werden ook Friese en Thüringse paarden voor de strijd ingezet die beide geroemd werden om hun snelheid en uithoudingsvermogen. Niet bekend is echter of hier nu om de Ostfriese of  het Westfriese, de voorloper het huidige  Nederlandse Friese paard, ging. Vanuit een geografisch perspectief bezien zullen die paarden fenotypisch destijds niet ver van elkaar hebben gestaan.

Middeleeuwen

Reeds in de vroege Middeleeuwen stonden de Ostfriesen bekend om kun kaliber en werden ze door de zwaar geharnaste ridders als strijdros in de oorlogen en toernooien begeerd. De Auricher paardenmarkt dateert van 1447 en in die tijd werd ook het slot van de landheren Cirksena’s gebouwd. Deze landheren hadden het recht om van elk paard dat verkocht werd een heffing te vorderen alvorens het paard de stad verliet. Als men toch probeerde om aan de heffing te ontkomen, werd het paard zondermeer geconfisqueerd.

 Het slot van de Landheren Cirksena’s dat in 1448 werd gebouwd en in 1851 werd vervangen door het huidige slot met de Marstall.   

Toch heeft het nog vele eeuwen geduurd alvorens er van een regulier geleide fokkerij gesproken kan worden. Met de komst van Georg Albrecht (1690 – 1734), Heer van Ostfriesland en het Harlingerland, werd een eerste aanzet gegeven door hengsten aan te keuren en de merries voor de fokkerij te selecteren. Zo ontstond er een veelzijdig gebruikspaard dat geschikt was om zowel op de zware klei- zand- en moorgronden in dit gebied het landbouwwerk maar ook als ‘karrosserier’ (koetspaard) voor de Landheren en als remontepaard voor het leger dienst te doen. De harde selectie vond echter op de boerenbedrijven plaats en wat niet aan  voor het bovenomschreven doel kon voldoen, ging de fokkerij niet in.

In Ostfriesland vond de harde selectie van de paarden op de boerenbedrijven plaats. Wat niet geschikt was, ging onverbiddelijk het erf af en de fokkerij niet in. Aan die selectie en de fokkerskunst dankte het Ostfriese paard zijn wereldroem. Op de bovenstaande de foto drie schimmeldochters van de Arabische Volbloedhengst Jason ox voor de ploeg. Niet alleen straalt de levenslust en inzet van deze  paarden af ook de uniformiteit springt in het oog.

In 1755 werd voor het eerst een keuringsvoorschrift opgesteld en de hengstenhouder kreeg een premie van twee ‘Reichsthaler’ als zijn hengst voor de dekdienst werd goedgekeurd. Het keuringsreglement van 1814 gaat al weer veel verder en stelt vergaande eisen aan de hengsten, de merries, de fokresultaten en het houden van hengsten. Ook worden er sinds die tijd geldpremies (Angeld) vergeven. Hetgeen nu nog in de primering van onze huidige keuringen voorleeft.

1814

Vanaf 1814, na de Napoleonaanse bezettingstijd, komt Ostfriesland onder Pruisisch bestuur en wordt de Auricher Marktplatz ook ingericht om als keuringsbaan dienst te kunnen doen en het publiek ordelijk te herbergen.  Bij het vredesverdrag van Wenen in 1815 werd de Engelse koning George III   wederom erkend als koning van Hannover waar ook Pruisen onderviel.  De Engelse vorsten nemen ook de eerste Engelse Volbloeds naar het Landgestüt Celle mee dat in 1735 door de Engelse koning en keurvorst van Hannover, Georg II, werd opgericht. Het Engelse Volbloed stond echter in die tijd nog sterk in het oriëntaalse type. Om aan de veelzijdige vraag te kunnen voldoen, herbergden deze stoeterijen vaak een bonte verzameling van allerlei hengsten uit de verschillende fokkerijen van het Europese continent.

Aan het begin van de 18e eeuw werd er massaal gebruikt van de Engelse Volbloeds. De Engelse Volbloeds stonden in die tijd nog volledig in het oriëntaalse (evenwicht) model zoals aan Sultan (geb. 1816) ook goed te zien. Aan de in 2006 geboren Black Caviar xx is goed te zien hoezeer de eenzijdige selectie in 200 jaar op de renbaan het fenotype  heeft veranderd in een paard dat volledig op de voorhand is gebouwd (racemodel). Het zwaarte (diepste)  punt ligt niet in het midden maar tussen de voorbenen. De ‘hinterippe’ is verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor een kleine, vlakke  romp.  De hoge achterhand met de steile achterbenen stelt de Volbloed in staat om stuwend een hoge snelheid te generen maar is voor een sportpaard, die het van dragende bewegingen met een dalende achterhand hebben, totaal ongeschikt. Na 25 starts ging Black Caviar xx  op zesjarige leeftijd al met pensioen. Voor  de meeste rijpaarden begint het concert dan pas.

Ook toen gold wat van ver komt, is goed en beter. Als Georg de IV in 1830 sterft valt de kroon aan Willem IV (1765-1837) toe. Met diens dood in 1837 komt er een eind aan de Engelse Union en wordt Hannover, met Ernst August (1771-1851) als eerste vorst, weer een zelfstandig koninkrijk. Het Landgestüt Celle en de Marstall in Hannover ontwikkelen zich echter als een belangrijk reservoir van hengsten waar de omliggende fokkerijen regelmatig gebruik van maakten  om de eigen fokkerij naar de toenmalige inzichten te verbreden en te versterken. In 1816 zouden de eerste Marstallhengsten naar de Ostfriese hengstenstations in Loga, Upgant en Wittmund gekomen zijn. Twee Perzische hengsten, een Poolse hengst, een Mecklenburger, een Volbloed en een zwarte hengst die ‘Kutschrace’ werd genoemd. De Mecklenburgerfokkerij produceert sinds de 16e  en 17e eeuw op basis van overwegend oriëntaalse hengsten een begeerd en veelzijdig gebruikspaard. De beroemde hengst Herodot (geb.1806) werd bij de inval van Napoleon in beslag genomen en bij de vredesoverkomst in Wenen (1815) weer aan het Gestüt Ivenack in Mecklenburg teruggegeven. In 1817 heeft hij te voet heeft de reis van Marseille naar Mecklenburg  gemaakt. In Hannover is hij veel gebruikt maar ook in Ostfriesland en Oldenburg heeft hij via zijn zonen duidelijke sporen in de fokkerij nagelaten.

Links de beroemde Mecklenburger hengst Herodot. De oriëntaalse kenmerken stralen nog van hem af maar aan de steile schouder is de Engelse Volbloedinvloed al te herkennen. Links Menkes Senner die weliswaar een Engelse Volbloed als vader heeft maar wiens moederlijn praktisch geheel Arabisch is. Aan dit harmonische model danken de warmbloeds hun harmonische verhoudingen en gedragen, lichtvoetige (met een groot zweefmoment) bewegingen.

In die tijd wordt ook de uit de Sennerfokkerij (Hannover) afkomstige Menkes Senner (1846), v. Brother to Rotstrum xx, in Ostfriesland en Oldenburg, dat genetisch en qua model sterk verwant is aan de Ostfriesen, ingezet. Menkes Senner is een dochter van Major Knoch wiens vader Aurus een kleinzoon van de Arabische Volbloedhengst Neschti ox is die als ‘Dessert Bred’ te boek staat. In de moederlijn voert Aurus het bloed van de uit Egypte ingevoerde schimmel Petit Maitre ox (geb. 1770). Alle paarden in de moederlijn van Aurus zijn schimmel en aan deze paarden hebben de vooroorlogse Ostfriese  paarden niet alleen hun schimmelkleur maar ook het harmonische evenwichtsmodel te danken die, zelfs bij een wisselend gebruikstype van lichter en zwaarder,  generatieslang werd doorgegeven. Bovendien gaan nagenoeg alle  Ostfriese en Oldenburgergenen, die nu nog in de sportpaarden een belangrijke rol spelen, op Menkes Senner terug. De ‘Landschaft’ stelde verder jaarlijks vier Marstallhengsten ter beschikking. Onder hen zouden ook ‘echte’ Arabische hengsten geweest zijn die naar Ostfriesland kwamen. De invloedrijke  schimmelhengst Cleneas (geb. 1882) zou een Arabische hengst van de Mecklenburger oriëntaalse fokkerij afkomstig zijn geweest. Gedocumenteerd is echter alleen de Arabische voshengst Gilfi ox (DB). Ook Russische (Orlow) en Deense (Fredriksborger) hengsten hebben tussen 1816 en 1836 een rol in Ostfriesland gespeeld. De Russische hengsten Le Garcon en Scopez zijn vermoedelijk hengsten uit de Orlowfokkerij , stamvader Bars met grootvader Smetanka ox, van graaf Orlow geweest die destijds niet alleen als buitengewoon taaie en snelle koets- maar ook als goede rijpaarden bekend stonden. Bijna 200 jaar later viert de Orlowhengst Balagur (geb.1990) onder Alexandra Jurjewna Korelowa triomfen als internationaal dressuurpaard die zowel op de Olympische spelen in Athene (2004) als in Hongkong (2008) Rusland vertegenwoordigde.  Zijn formidabele piaffe met de perfect dalende achterhand was een schoolvoorbeeld van de FEI-hogeschooldressuur.

Links Bars die als de eerste Orlow (1784) wordt gezien. Zijn grootvader Smetanka ox, die destijds voor het ongehoorde bedrag van 60.000 roebels door graaf Orlow werd aangekocht, is de stamvader van alle Orlows. Rechts de Orlow Balagur tijdens zijn fenomenale optreden in Aken 2009.

Die dalende achterhand is hét handelsmerk van de Ostfriese  paarden geworden. Ook toen de paarden, bij de opkomst van de mechanisatie in jaren dertig van de vorige eeuw, veel zwaarder werden. Dat skeletmechaniek stelde het machtige Ostfriese paard in staat om de enorme massa met amper zichtbare kracht in balans en met veel ‘schwung’ te kunnen verplaatsen. En dat mechaniek is ook nu nog  bepalend voor de huidige dressuur-  en springpaarden. Ook al schrijft men de resultaten tegenwoordig graag aan de vaag gedefinieerde vooruitgang en niet aan de functionele kenmerken toe.

Celle

In 1840 werden in Hannover 260.000 paarden waarvan 29.000 in Ostfriesland geteld. Sinds die tijd neemt ook de Volbloedmanie toe. Met name omdat de Engelse hunters (kruisingen tussen de klassieke inlandse  paarden waaronder de Clevelandbay en de Norfolk Trotter met de Engelse Volbloeds) superieure paarden in de slag bij Waterloo (1813) bleken te zijn. De  Norfolk Trotter, ook bekend als Yorkshire Trotter, ontwikkelde zich als het beste koetspaard ter wereld. De befaamde postkoetsexpres tussen Londen en Edinburgh over meer dan 500 km. werd stipt en met de klok gelijk uitgevoerd bij een gemiddelde snelheid van 19.31 km/uur.  De gemiddelde snelheid van het huidige autoverkeer in het centrum van Londen ligt op  nu 17 km/uur!

Rond 1800 was de ‘Mailcoaching’ tussen de steden in Engeland  een ware ‘industrie’ geworden, waarbij 30.000 personen betrokken waren en 150.000 paarden. Dit zware werk dat stipt op tijd werd uitgevoerd vergde eersteklas ‘coachhorses’. De mooie, kwalitatieve  Norfolk Trotters werden daarom wereldberoemd en zijn in veel warmbloedfokkerijen gebruikt. Deze paarden zijn niet ontsproten aan de fantasie van de kunstenaar maar zagen er ook zo uit. Overigens is de warmbloed (hunter) fokkerij in Engeland en Ierland door ongelimiteerde inzet van de Engelse Volbloeds geheel ten gronde gegaan.

Tussen 1836 en 1846 is 38% van de hengsten die op het Landgestüt Celle staan van Engelse Volbloedorigine. Als de paarden in Hannover echter te licht worden, slinkt het aantal aan het eind van 1800 naar 6%. Tussen 1842 en 1864 krijgt ook Ostfriesland met de Volbloedmanie te doen. Van de 133 gestationeerde hengsten zijn acht zuivere Volbloeds, 20 zijn Volbloedzonen, van zes hengsten zijn vader en moedersvader Volbloed en 25 hebben een Volbloedgrootvader. Bij de niet 100% Volbloedhengsten is het aandeel Norfolk Trotter/Roadster, Yorkshire en Clevelandbay  prominent in de moederlijn vertegenwoordigd en zij drukken een sterke stempel op de toenmalige halfbloed/kruisingsfokkerij. Het begrip warmbloed bestond toen nog niet en werd eerst door de hippoloog Simon von Nathusius rond 1880 ingeburgerd. Toch waakt de ‘Gestütsverwaltung’ervoor om bij alle Volbloedinbreng de massa niet te vergeten. Alleen goedgebouwde en sterke hengsten zonder afwijkingen en met niet al te veel aftekeningen verdienen de voorkeur om voor de fokkerij te worden ingezet. Tegenwoordig is de Hackney een showpaard bij uitstek maar in de 19e eeuw stonden ook twee Hackneybloedvoerende hengsten in Ostfriesland ter dekking. De naam ‘Hackney’ is afkomstig van het Middel-Engelse woord  ‘hakene’ (damespaard), dat werd gebruikt om het te onderscheiden van het ridderpaard en het oorlogspaard. Het ras ontstond in de 14e eeuw en in 1739 werden een Arabische hengst en een Norfolk Trotter ingezet waaruit de beroemde Norfolk Roadster ontstond. Alleen al voor het post- pakket- en personenkoetsverkeer tussen de steden werden dagelijks in Engeland 150.000 paarden ingezet!

Stamboekvereniging

Vanaf het midden van de 19e eeuw begint dankzij selectie, keuringen en de dagelijkse praktijk in het werk het Ostfriese paard geleidelijk een eigen (Ostfriese) type te vormen die ook in andere gebieden steeds meer afname vindt. In 1841 ligt het aantal jaarlijks geëxporteerde paarden  op meer dan 2500. Sinds die tijd behoort ook Nederland en met name door aankopen vanuit de noordelijke provincies tot de grotere afnemers.  In 1869 wordt het Ostfriesen stamboek opgericht en worden de opgenomen hengsten en merries met een O en kroon gebrand.  Tussen 1850 en 1968 worden rond de 2300 hengsten in het stamboek opgenomen. De laatste is de hengst Gatow v. Ghazal ox. Tot aan de eerste wereldoorlog blijft het Osfriese paard weliswaar robuust maar toch een elegant, veelzijdig en uniform  warmbloedpaard dat geroemd wordt om zijn formidabele gangen, karakter, vurig temperament  en hardheid. De zware bodemgesteldheid, de moeilijk begaanbare wegen en ‘last but not least’ de fokkerskunst zullen daar ongetwijfeld een rol in hebben gespeeld.

Links de ‘Marktplatz’ van Aurich in 1919 wordt nog door de koetsen en rijtuigen gedomineerd. Rechts de Ostfriese hengstenkeuring in 1949 die door duizenden bezoekers werd gevolgd.

De  merrie Monte geb. 1912 (v. Geheimrat ) is een representatieve vertegenwoordigster van het toenmalige Ostfriese paard. Zij vestigde een van de meest toonaangevende stammen in Ostfriesland. Ze kreeg 18 veulens, de laatste op 23-jarige leeftijd, en in 1936 moest ze wegens ouderdomsverschijnselen worden gedood .  Ze werd 23 jaar oud en bleek tijdens haar leven een meer dan gewoon gebruiks- en fokpaard.  Tussen de 1e en 2e wereldoorlog begint echter de opkomst van de mechanisatie en dat vergt zwaardere paarden met meer massa en bot. Daarvan is de merrie Vigola geb. 1936 (Echo x Grumbach) een sprekend voorbeeld. Aan deze merrie is goed te zien dat het Ostfriese paard ondanks de massa aan het harmonieuze model, type en ras niets verloren heeft.

De merrie Monte (links) is een typische representant van het Ostfriese type van voor de 1e wereldoorlog. De merrie Vigola (midden) en haar grootvader Grumbach III (1926) zijn typische vertegenwoordigers van het zware type tussen de beide oorlogen. Toch is het harmonische model onverminderd in stand gebleven. Ook de vrouwelijke lijnen en vormen van deze merries zijn niet alleen  kenmerkend maar vormen  ook een niet te onderschatten onderdeel in de selectie van een functionele paardenfokkerij die helaas in de moderne lineaire scoring niet meer wordt meegenomen. In 1940 werd bij wet het couperen in Duitsland verboden.

Tussen de oorlogen

Na de 1e wereldoorlog ondergaat het type maar niet het harmonieuze, evenwichtsmodel veranderingen die vooral in de massa en met een toename van het fundament te maken hebben. Deze veranderingen gaan ook nog al eens met wat kortere koten gepaard. Toch verschilt de Ostfries daarin met zijn buurfokkerijen. In Oldenburg worden de paarden vaak wat zwammig en voos en in Groningen worden ze  weleens wat lomp. Dat de Oldenburgers in die tijd aan hardheid verliezen zal ook te maken hebben gehad met de brede inzet van de Anglo-Normandische hengst Normann (1932). De Franse warmbloedpaarden hebben op dit terrein een wat minder goede reputatie. Aan het eind van 1920 bloeit ook de handel enorm op. Grote afnemers zijn de omliggende fokkerijen zoals Saksen, Thüringen en Schlesien die zich vooral op fokpaarden toeleggen. Baden, Hessen en Zwitserland  schaffen vooral gebruikspaarden aan. Kopers uit Nederland, België, de USA, Zweden en Letland richten zich specifiek op hengsten. Maar ook het leger blijft een grote afnemer. Ook de ‘Landgestüten’ Dillenburg in Hessen, Moritzburg, Darmstadt, Osnabrück en Württemberg schaffen regelmatig eersteklas hengsten in Ostfriesland aan.  Ook als koetspaard blijft het Ostfriese paard gewild. Dat heeft niet alleen met zijn formidabele gangen, werkinzet en ‘ausdauer’ te maken maar ook met zijn kaliber. Het personen- en vrachtverkeer verkeer neemt toe en daarom worden de koetsen en transportvoertuigen groter en zwaarder en dat vergt nu eenmaal meer pk’s. En die kan het Ostfriese paard met zijn diepe en ronde romp voor grote longen prima leveren. Overigens gaat dit ook voor onze moderne wedstrijdpaarden op. Springen en dressuur vergt veel energie en kracht en daar zijn grote longen voor nodig.  Ook op de wedstrijden onderscheidt het Ostfriese paard zich en blijkt aan veelzijdigheid niks in te boeten. Op de grote DLG- tentoonstellingen  staan naast keuringen ook allerlei verrichtingsproeven op het programma en daar slepen de Ostfriesen heel wat prijzen in de wacht.

Als koetspaarden en als vierspanners op de wedstrijden genoten de Ostfriesen tussen de beide oorlogen grote faam. Maar ook op de springconcoursen uit die tijd bleken het patente springers met veel vermogen te zijn. Jan de Berg vierde destijds met Primaner (1925) vele overwinningen.

In deze tijd bevat de populatie gemiddeld rond de dertigduizend paarden en worden er jaarlijks tussen de acht- en tienduizend merries gedekt. Het bevruchtingpercentage ligt bij een aantal hengsten zelfs boven de 80%!  In 1934 worden de eisen van het verrichtingsonderzoek dat uit 1922 stamt verzwaard en worden de wedstrijdresultaten zwaarder meegewogen.  De hoogtijdagen van het Ostfriese paard gaan nog door tot aan 1943. Maar dan gaan de oorlogshandelingen steeds meer hun tol eisen en dat heeft een weerslag op het populatiebestand en de fokkerij. De oorlog laat diepe sporen na en de bevolking is apathisch. Intussen komt het chaotische naoorlogse Duitsland langzaam weer op gang en de fokkerij loopt bij een toenemende motorisatie zienderogen terug. De bakens moeten in Ostfriesland worden verzet en daar had men nog voor aan het eind van de oorlog al een aanvang meegemaakt. Een heel nieuw tijdperk breekt aan.

Nederland

Vanaf het midden van de 19e eeuw zijn de kopers uit Nederland kind aan huis in Ostfriesland. In het driedelig standaardwerk  “Het Paardenboek” (1905) schrijft E. A. L. Quadekker:
“De Ostfriesen met hun machtige bouw, goede schouders en goede spronggewrichten, met hun massa en gewicht, het imponerende front en hun regelmatige en levendige gangen sluiten naadloos aan bij het fokdoel dat Groninger fokkers zich ten doel hebben gesteld. Daar komt bij dat de grondslag en het klimaat zich uitstekend voor deze fokkerij lenen. Het is in de fokkerij van paardenrassen dan ook uitzonderlijk dat een ras als de Groninger, in het verhouding tot het aantal jaren, zo snel tot een uniform type kon worden gevormd”.
Quadekker schrijft dit fenomeen toe aan de inbreng van de homogene en fokzuivere Ostfriesen. Hengsten als Sultan II, Olivier, Domburg,  Mentor, Xerxes II, Kroonprins, Edelman I, Rinko, Gambo (Old) en de absolute treffer Tello hebben dynastieën in de Groningse en Gelderse fokkerij gevestigd die tot op de dag van vandaag nog onverminderd in de pedigree van de huidige (top) sportpaarden voortleeft.

Links de Ostfriese hengst Mentor (1904) staat nog duidelijk in lichtere type. Rechts de harmonische stempelhengst Domburg (1916), wiens grootvader aan moederszijde Mentor is, is al weer veel zwaarder. De schuine schouder met het hooggelegen boeggewricht van deze warmbloeds is bepalend voor een rijzende voorhand in de beweging en bij het springen!

Dankzij deze genetische fokzuiverheid zijn de evenwichtige en functionele rijpaardkenmerken, ondanks het hoge Volbloedaandeel bij de huidige rijpaarden, nog steeds bepalend voor hun sportprestaties . Zonder Akteur (grootvader de Ostfries Tello) zouden dressuurpaarden als Aktion, Totilas en springpaarden als Tepic la Silla en Mr. Blue niet eens hebben bestaan. Hoewel deze homeopathische inbreng steeds meer verdund wordt en het op de voorhandgebouwde sportpaard (racemodel) met dito bewegingen steeds meer de overhand neemt. Waarbij ook het eens zo goedmoedige,werkbare en levenslustige karakter van de Ostfriese warmbloeds, dat door de Arabische invloed weer werd versterkt, steeds meer verloren gaat.

Zonder de Ostfries Tello zouden het wereldberoemde dressuurpaard Totilas en de internationale springhengst Mr. Blue, wiens kinderen nu geschiedenis in de springpistes schrijven, niet eens hebben bestaan.

Na 1945

De agrarische bedrijfstak onderging  na de oorlog een enorme ontwenteling. De mechanisatie had voor de oorlog al volop zijn intrede gedaan en na de oorlog ging dit ook versneld op voor de motorisatie. In nog geen drie jaar tijd werd de helft van het paardenbestand al vervangen door tractoren. Niet alleen de interne afzet ook de export van paarden liep dramatisch terug en daarmee ook het aantal dekkingen en inschrijvingen. Toch bleef men in het conservatieve Ostfriesland nog lange tijd geloven dat het met de motorisatie niet zo’n zou vaart lopen. De eerste lichte tractoren lieten het in slechte weersomstandigheden op de zware kleigrond nogal eens afweten en dan moest er alsnog een beroep op de paarden worden gedaan. Daarmee  wordt de heersende gedachte bevestigd dat het paard zijn plaats op de boerderij zou blijven behouden. Vanuit die gedachte kreeg ook het nieuwe fokbeleid gestalte. De idee daarachter was om het klassieke Ostfriese paard niet aan een ‘verdrängunskreuzung’ te onderwerpen maar in een lichter en meer elegant paard om te vormen. Deze visie werd versterkt door de toenemende interesse voor het aangespannen rijden waarbij de Ostfriesen op de grote nationale toernooien altijd al vooraan te vinden waren.

Op de men- en de vierspanwedstrijden deden de Ostfriesen altijd goed mee en stonden ze bekend om hun ‘ausdauer’en werklust.

Van een brede, nationale rijsport waren in die tijd nog geen signalen. De rijsport was voornamelijk nog beperkt tot landelijk (agrarisch) niveau en de grote nationale en internationale toernooien werden door officieren, de adel en de ‘happy few’ uitgevoerd. Geen mens had destijds ooit verwacht  dat binnen twee decennia de rijsport door de burgers, die hun welstand enorm zagen toenemen, massaal zou worden omarmd. In Ostfriesland had men al de ervaring bij de buren in Hannover en Holstein met het Engelse Volbloeds in  hun warmbloedfokkerijen van dichtbij gevolgd en daar had men niet bepaald hoge verwachtingen van. Deze paarden verloren niet alleen te veel en te snel het klassieke model, type en de sterke drafbewegingen maar ook de kwaliteit en met name het fundament en karakter gingen hard achteruit. En op die punten wilden de Ostfriesenfokkers met hun robuuste, harmonieuze, harde, vruchtbare, sobere, bewegingsterke  en uiterst werkbare Ostfriesen niets toegeven.

Wind ox

Reeds in 1944 was de in 1938 geboren Arabische Volbloedhengst Wind ox (Ofir ox X Koheilan I ox) met de vlucht voor het Rode Leger vanuit Polen (Janow Podlaski) naar Duitsland (Moritzburg) gekomen. In nauw overleg met de Landstallmeisters Dr. Seyffert, Dr. Bilke en Dr. Rau wordt een nieuw in te slagen fokkerijbeleid  voor Ostfriesland besproken en de keuze valt op Wind die geschikt  wordt geacht om aan de nieuw gestelde verwachtingen te kunnen voldoen.
De toenmalige fokleider Cornelius Fegter verwoordt  de achterliggende gedachte als volgt:
„In het in 1869 opgerichte  Ostfriese stamboek zijn sinds die tijd ongeveer 50.000 merries en 2200 hengsten ingeschreven. Wij moeten er voor waken om deze waardevolle traditie trots in ere te houden. Het ‘arabisierte‘ Ostfriese paard zal zijn traditionele genen en daarmee gepaardgaande eigenschappen behouden en zal het paard zijn dat, op basis van onze verworven kennis,  alle eigenschappen bezit om de benodigde ‘Arbeitskraft‘  te kunnen vervullen. Hij zal door schoonheid en trouw onze harten sneller doen kloppen“.

De Arabische Volbloedhengst Wind ox verdiende zijn haver niet alleen voor de dekdienst maar werd door de Uphoffs ook voor de mestwagen gespannen waar hij zich ontpopte als een paard dat niet van ophouden wist.

Op 26 maart 1945 vertrekt Wind onder de man van Moritzburg naar het dekstation Georgsheil van de familie Uphoff in Ostfriesland. De afstand van meer dan 600 km. werd te midden van het oorlogsgeweld afgelegd en in mei 1945 komt Wind sterk vermagerd maar wel fris en monter in Ostfriesland aan. Met hem komt er na ruim honderd jaar weer Arabisch bloed in de Ostfriese fokkerij. Wind ox komt uit de beste bloedlijnen die de Arabische Volbloedfokkerij van Janow Podlaski te bieden heeft en past met zijn evenwichtige model goed bij de ‘tonnige’ Ostfriesen die wat langere, elegantere lijnen en adel behoeven maar die het harmonieuze Ostfriese paard niet compleet op de kop zou zetten. Toch blijven de Ostfriese boeren sceptisch en slechts mondjesmaat  krijgt hij de merries toegediend. Dat verandert in de zomer van 1949 als de bekende paardenman en fokker Bernhard Neupert een dochter van Wind ox bij de Uphoffs koopt. In de herfst spant hij de kleine maar harmonieuze en edele merrie, zonder eerst allerlei voorbereidingen en sleepoefeningen met twee strengen etc. te doen, naast een van zijn akkerreuzen aan.  De merrie maakt twee stappen als de machtige ruin er één maakt, maar ze gooit zich in de strengen alsof ze nooit anders gedaan had. Ze snuift en blaakt van ijver en springt hoogstens eenmaal weg als er een fazant opvliegt. Reeds snel is er een hele stoet van toeschouwers rond de akker van Neupert op de been en het halve dorp loopt uit om hun goed- of afkeuring over de memorabele verrichtingen van deze merrie uit te spreken. Daarbij spreekt ook sterk tot de verbeelding dat Wind niet alleen voor de dekdienst zijn haver verdiend maar door de Uphoffs ook voor de wagen wordt gespannen.  Op de keuring van 1949 verschijnen zijn eerste zonen en daarvan worden er direct drie goedgekeurd t.w. Winfried (mv. Eddo), Wieland (mv. Echo) en de schimmel Winzer (mv. Eddo). Ook levert Wind ox een rij van ster- en Angeldmerries. Doch Winds meesterstuk is de hengst Wingolf (mv. Gruson x Lützow) die in 1950 wordt goedgekeurd. Net als alle Arabisch bloedvoerende hengsten is Wingolf laatrijp en doet hij nog wat ‘puppy-achtig’ aan. Maar met zijn harmonische en lange lijnen (hij staat over veel bodem), zijn imponerende bewegingen en bovenal zijn goedmoedig karakter laat hij menig criticaster zwijgen.

Winds ‘Meisterstuck’ was de hengst Wingolf die niet alleen een hele reeks patente werk- en sportpaarden leverde maar die bovenal geroemd werd om zijn karakter die hij ook trouw aan zijn kinderen gaf. Met de elfjarige Hiltrud Meyer liep hij langs de akkers en weiden met andere paarden zonder ooit ook maar een misstap te doen en dat straalt hij ook uit. Op de foto rechts is hij twintig jaar en heeft hij nog niets van zijn harmonische model, hardheid en lange lijnen (hij staat over veel bodem) verloren.

Van zijn zes goedgekeurde zonen hebben Wildschütz en Wiking met hun kinderen de grootste invloed op de landelijke toernooien. De in 1960 geboren Wilfried (mv. Markwart) die zowel op de DLG tentoonstelling als op het verrichtingsonderzoek ‘Sieger’wordt, komt eigenlijk te laat. De Hannoveranen staan reeds voor de deur als zijn eerste kinderen driejarig zijn. Op landelijke toernooien, die steeds meer opgang doen, behoren de kinderen van Wingolf tot het crème de la crème van Noord-Westduitsland.

De zeer harmonische Wildschütz met zijn schitterende front, de perfecte  voorhand, zijn glasharde fundament, zijn ronde romp (met het diepste punt in het midden) en de funtionele achterhand maakt ook briljante sportpaarden waar de amateurs uit die tijd goed mee uit de voeten kunnen. Rechts Lord Sinclair I die de Ostfriese/Arabische genen van Wingolf in zijn pedigree voert.

En zijn genen vinden we vandaag de dag nog terug bij o.a. de hengsten Lord Sinclair I, II en III. Zijn overgrootmoeder aan moederszijde is de merrie Gepa en haar overgrootmoeder is Morgenglück van  Halef wiens vader Haldin ox is.  De vader van Halefs grootmoeder is Wingolf. De populaire internationale dressuurhengst Lord Leatherdale is een kleinzoon van Lord Sinclair I. Lord Leatherdale voert trouwens via zijn grootvader Farragmo ook het bloed van de Shagya-Araber Jussuf IV-4 en daarmee is de Arabische genencirkel in deze pedigree weer rond. In 1969 treedt Wingolf voor de laatste keer in Ostfriesland op. De kinderen van Wind ox en zijn  nafok zijn op de landelijke concoursen succesvolle en gewilde paarden en worden dan ook vlot over heel Duitsland en daarbuiten afgenomen. Daar belanden ze veelal bij de amateurruiters en krijgen ze na voldane arbeid hun genadebrood. Voor de fokkerij zijn ze echter jammerlijk genoeg verloren.  De in 1948 geboren Wirbelwind (v. Wind ox) blijkt een buitengewoon springtalent te zijn. Dr. Rau stuurt hem naar Warendorf om verder als eventingpaard te worden opleid. Onder de nog piepjonge Alwin Schockemöhle kwalificeert hij zich voor de Olympiade in Stockholm 1956.

Links Wirbelwind (v. Wind ox) bleek een formidabel spring – en eventing paard te zijn die zich destijd onder de nog piepjonge Alwin Schockemöhle voor de OS 1956 in Stockholm kwalificeerde. In Rotterdam won hij een van zijn eerste grote toernooien. De Ostfriese equipe (allen op kinderen van Wingolf) werd in 1959 tweede achter Oldenburg tijdens de landelijke kampioenschappen in Frankfurt. Voorop de fraaie schimmelmerrie Gretchen (v. Jason ox) die het nationaal kampioenschap S-springen in de wacht sleepte.

Jason ox

In 1949 wordt op aandrang van het Württemberger Haupt- und Landgestüt Marbach Wind geruild tegen de in 1933 geboren  Jason ox (Jasir ox x Dynamit ox). Jason is het  succesvolle product van Egyptische en Poolse bloedlijnen. Zijn kinderen vallen op door fraaie hoofden, zeer goedgevormde halzen, harmonische lijnen, glashard beenwerk en een braaf en werkbaar karakter. Zijn dochters bewijzen zich als vruchtbare moeders die onder alle omstandigheden (verkeer en herrie van de landbouwmachines) straatzeker en trekvast zijn. Helaas zijn er in Ostfriesland geen zonen van hem goedgekeurd omdat de fokleiding bang is dat bij een verdere inbreng van Arabisch bloed, naast de reeds goedgekeurde zonen van Wind, het traditionele type en massa te veel zullen inboeten. Jasons unieke bijdrage is dat hij sportpaarden voor alle disciplines aan de lopende band maakt. Derhalve wordt hij op hoge leeftijd ook nog voor Hannoveraanse en het Trakehner Verband goedgekeurd. Zijn paradepaard is de merrie Gretchen, uit een dochter van Normann,  die in 1959 te Frankfurt het landelijk kampioenschap S-springen in de wacht sleept.  Bovendien bezet de Ostfriese equipe in de veelzijdige disciplines (dressuur, springen, cross en mennen) achter Oldenburg de tweede plaats. De hele landelijke Ostfriese equipe rijdt op kinderen van Wingolf (v. Wind ox). Aansluitend op dit nationale succes worden alle paarden van de Ostfriese equipe, met inbegrip van Gretchen, naar Zwitserland verkocht. Waarmee een onvervangbaar genetisch erfgoed aan waardevol fokmateriaal in een klap verloren gaat.

Links Jason ox die altijd door de 10-jarige Etta Uphoff tussen de Ostfriesenhengsten werd voorgebracht en rechts zijn dochter Selma (1951) die doordeweeks de kost op de boerderij verdient en in het weekend met Peter H. Willems op de springconcoursen triomfeerde. Met Selma behaalde hij 350 overwinningen.

Selma (mv. Athlet) en de onverwoestbare Susi (mv. Dirk), twee beste dochters van Jason ox, domineren jarenlang de landelijke springconcoursen in Noord-Duitsland.  Selma behaalt in tien jaar meer dan 350 overwinningen. Susi triomfeert niet alleen in de springpiste maar ook als dressuur- en crosspaard rijdt ze zich steevast in de prijzen. Wessel Janssen krijgt drie dochters van Jason in het Hauptstamboek ingeschreven waarvan uit de Ostfriese merrie Tonika het veulen Chronos (Condor x Jason ox) de latere Oldenburger kampioen van de  hengstenkeuring 1963 zal worden. Hans L. Jung rijdt in 1952 op Jasma (v. Jason ox) van Marbach naar Rome (1100 km.) in 17 dagen. Dat is 64 km. per dag! In 1954 sterft Jason ox en van zijn uitstekende kinderen, die als gewilde sportpaarden over heel Duitsland en daarbuiten afzet vonden, is in Ostfriesland  nagenoeg niets overgebleven. Toch leeft hij gelukkig in de Oldenburgse en Hannoveraanse merriestammen voort en met name via Duktus is hij  niet alleen breed in de Hannoveraanse hengstenstapel maar ook in de internationale sportpaarden vertegenwoordigd.

Links de Oldenburger kampioenshengst Chronos uit de Ostfriese merrie Tonika en rechts de Hannoveraan Duktus voeren het bloed van Jason ox en hebben dit breed in de internationale sportpaarden verankerd.

De internationale dressuurhengst Benneton Dream (Brentano II x Rotspon) voert naast Duktus ook Amurath ShA, Shagya XVII en Fetysz ox in de pedigree en wordt sinds kort uitgebracht door de Grand Prix-amazone Tinne Vilhelmson. Ook de recentelijk goedgekeurde zoon van Totilas, Totilas jr, voert via de merrie Gipsy (Gardestern I) het waardevolle bloed van Duktus. De internationale springhengst Gimpel, wiens grootmoeder een dochter van Duktus is, is ook de vader van de moeder van het internationale dressuurpaard Liberty van Tina Kyot. In 1951 wordt Jason ox door Marbach aan Celle verpacht.  Van 1951 tot 1953 staat hij Altenbruch. Daar levert hij de hengst o.a. de hengst  Jagdsport (mv.Abensport). Wind ox en Jason ox hebben in feite elk maar twee jaren in Ostfriesland gestaan.

Links Benneton Dream en helemaal rechts de schimmel Liberty. Zelfs zonder kenner te zijn, is het niet moeilijk vast te stellen waar deze paarden hun uitstraling aan te danken hebben. De hengst Totilas jr. staat goed in het evenwichtsmodel. Zijn wat steile schouder is een erfenis van de Volbloedgenen in zijn pedigree. Dankzij de grote hoek in het ellebooggewricht ligt het boeggewricht hoog en heeft hij geen neerwaartse romp met het diepste punt tussen de voorbenen die zo kenmerkend voor de moderne sportpaarden is.

Nadat Jason ox al een aantal jaren uit Ostfriesland verdwenen is, doen zijn kinderen ook buiten Ostfriesland van zich spreken. Tot de bekendste behoort de ruin Jupiter (Jason ox X Erhard). De Jupiter waar Ria Remijnse in Nederland in de zestiger jaren op de military- en springwedstrijden veel successen op nationaal niveau mee oogst zou de Ostfriese Jupiter zijn. Ook zijn halfzuster Juliane schijnt in Nederland een succesvol springpaard te zijn geweest. Alleen zijn er van deze paarden geen exacte data te achterhalen. Jupiter komt eigenlijk per toeval in Nederland. Een Nederlandse paardenhandelaar koopt halverwege de jaren vijftig van de vorige eeuw bij een steeds verder teruglopende paardenhandel slachtpaarden in Ostfriesland. Daaronder bevindt zich ook een dochter van Wind ox. Die is 1.56m groot maar springt alles wat haar voor de voeten komt. Zij wordt aan een springruiter België verkocht.  Die bereikt met haar van niets bereikt tot het internationale niveau en hindernissen van 1.90m. springt ze met twee vingers in de neus. De handelaar heeft de smaak te pakken en bij zijn nieuwe zoektocht in Ostfriesland wil hij perse een Ostfriesen-Araber en zo komt hij Jupiter en Juliane op het spoor.

Links de hengst Jagtsport (Jason ox x Abensport) uit de Hannoveraanse stamm748  van Schridde. Rechts de zeer harmonische Ostfriese hengst Lord II (Lockvogel x Eros) die heel wat meer aan een sportpaard te bieden heeft dan de eerder geprojecteerde Volbloed Black Caviar xx.

Haladin ox

Na de uittocht van Jason staat er een nieuwe Arabische Volbloedhengst voor de deur. Haladin ox heet hij en is het bezit van Fürst Wilhelm Edzard zu Inn – und Knyphausen. Haladin is in 1952 geboren en wordt vlot voor de Ostfriesenfokkerij goedgekeurd. Zijn vader is de in Polen geboren Halef ox die in de moederlijn Koheilan I ox voert die via zijn zoon Kurde x veelvuldig in de internationale Duitse sportpaarden voorkomt.

Haladin ox als driejarige en op oudere leeftijd met zijn stalgenoot Ghazal ox ( niet te verwarren met Gazal ShA) in het tweespan. Bij geen enkel paardenras komt die schoonheid en uitstraling, naast de andere functionele kenmerken, zo expliciet op oudere leeftijd naar voren als bij het Arabische paard. En die kenmerken geven ze ook generatieslang (zie Tello) door.

Goldstern, wiens vader Weinberg een kleinzoon van Kurde x is, won onder Klaus Balkenhol twee keer goud voor Duitsland op de OS van Barcelona (1992) en Atlanta (1996). Bij de springpaarden staat hij via Ridder (v. Salut) in de pedigree van Mr. Blue (Bert Romp) wiens kinderen tegenwoordig een grote rol op de internationale springparkoersen spelen.  Haladins moeder Jadine (v. Jasir ox) is een volle zuster van Jason ox (v.Jasir ox). Met zijn stalgenoot Ghazal ox gaat hij samen in het tweespan op menwedstrijden. In Ostfriesland worden uit een kleine 100 dekkingen vier zonen van hem goedgekeurd.

Ook bij Goldstern (Klaus Balkenhol) en Ridder, die als vader van de moeder van Mr. Blue te boek staat, hebben de genen van Koheilan I ox een positieve uitwerking gehad.

Hassan en Herald zijn volle broers.  Hallo (mv. Mangold) levert een reeks goede sportpaarden die ook weer vlot afzet vinden en de temperamentvolle en buitengewoon goedbewegende Halef (mv. Gilbert uit een Wingolfmoeder) krijgt vier zonen uit weer klassieke merries  goedgekeurd. Daarmee blijft de fokleiding onveranderd vasthouden aan het klassieke Ostfriese type en verliest het Ostfriese paard steeds meer terrein aan de opkomende rijsport.  In 1966 wordt Haladin ox naar Zwitserland verkocht.

Halef (v. Haladin ox) won in 1971 onder Wilhelm Gleich (l) het kampioenschap veelzijdigheid van Nedersaksen. Hallo (v. Haladin ox) legt als een van de eerste Ostfriese-Araberhengsten met uitstekende cijfers het verrichtingsonderzoek in Westercelle voor rijpaardhengsten af.

Met een cijferlijst bestaande uit louter 9′s won de zesjarige Rheinlandse hengst Lord Carnaby, een kleinzoon van Lord Sinclair,  in 2013 het wereldkampioenschap dressuurpaarden in Verden. De dressuurkampioen Glamourdale (Lord Leatherdale x Negro) van de KWPN-hengstenkeuring 2014 voert via Lord Sinclair I de Ostfriese hengst Halef (v. Haladin ox) en Wingolf (v. Wind ox) in zijn pedigree.  Voor de pedigree-analysten: in zijn pedigree komt verder Amurath ShA 13 keer voor, Ramzes x 7 keer, Cemin I ox 2 keer, Jussuf IV ShA 2 keer, Nana Sahib x 2 keer en Shagya XVII 1 keer.

Links Supremat wiens overgrootmoeder de Ostfriese merrie Gazelle (Gazal x Telloblut) is die aan de wieg van vier internationale springpaarden staat.  In het midden Lord Carnaby  wereldkampioen dressuurpaarden 2013  en rechts Glamourdale, de kampioen KWPN-HK 2014, voeren beide het bloed van de Ostfriesen  Halef  (v.Haladin ox)  en Wingolf (v. Wind ox). Alhoewel Lord Carnaby nog wel de contouren aan zijn klassieke/Arabische genen te danken heeft, is bij hem toch ook de invloed van de Engelse Volbloeds te herkennen met name in de neerwaartse romp en het wat tere beenwerk.

Gazal ShA uit Hongarije

In 1962 koopt het Hannoveraanse Verband de in 1956 geboren Gazal ShA (Gazal VII x Kuhaylan Zaid) die uit de beste lijnen van de beroemde Hongaarse Shagya-Araberstoeterij afkomstig is. Na een vijfweekse reis met allerlei tussenstops en oponthoud komt Gazal, compleet verreisd en allesbehalve in keuringsconditie,  net op tijd voor de hengstenkeuring (1962) in Aurich aan. In die tijd gaan er steeds meer stemmen op om toch een paar rijpaardhengsten aan te gaan keuren die met een identieke bloedaansluiting de OfA- (Ostfriesen-Araber) fokkerij verder vooruit zouden kunnen helpen. Maar daar wil de fokleiding niet van weten. Men wil geen ‘Verdrängungszucht’ en daarom blijft men vasthouden aan een F1-fokkerij die op de klassieke merries het gewenste veredelingstype zou moeten geven. Ondanks deze kritiek krijgt de 1.58m. grote Gazal met zijn lange lijnen, het glasharde fundament en zijn briljante bewegingen alle lof van de fokkers en hij wordt door het Verband bij Mutheus Smidt in Bagband ter dekking gesteld. De concurrentie mort want de hengstenhouders zien in deze sympathieke schimmel met zijn charme en zilverkleur een regelrechte merrietrekker. In zijn eerste dekjaar krijgt hij 152 merries toegevoerd. Als een van de eerste hengsten uit Ostfriesland legt hij voor het Hannoveraanse Verband  in Westercelle het hengstenverrichtingsonderzoek met hoge cijfers voor de galop en springen af. Op grond van zijn hooggewaardeerde veulens (59 worden getoond) krijgt hij in 1963 een 1A fokpremie. In 1967 wordt hij op de grote Arabershow, vanwege het 150-jarige bestaan van Marbach, achter zijn vader Gazal VII reservekampioen en vertrekt hij naar het Trakehnergestüt Birkhausen. In 1970 verhuist naar het Trakehnerhengstenstation  Rantzau. In 1971 komt hij bij Rinder Frieling, die inmiddels medebezitter is, in Bagband (Ostfriesland) terug. In mei van dat jaar gaat Frieling met hem naar de Arabershow in Celle waar hij de derde plaats bij de Shagya-Araberhengsten bezet.

Niet alleen qua bloedlijnen maar ook door zijn evenwichtsmodel, de vloeiende lijnen en vormen, het ras, de schoonheid en zijn functionele rijeigenschappen is de Shagya-Araber Gazal een ultiem pronkstuk van de Hongaarse fokkerskunst. Hij staat over veel bodem en met zijn diepe, ronde romp met ‘hinterripe ’ (waarbij het diepste punt in het midden ligt) zijn dat de kenmerken van ‘Das Gleichgewicht’  die de ervaren Landstallmeisters in een opslag zagen en waar de moderne fokleiders geen weet meer van hebben. Zijn schitterende voorhand, die rijzen kan, is precies het tegenovergestelde van wat we bij het racemodel van de Engelse Volbloeds zien. Bij de Duitse internationale  sportpaarden is hij breed in de bloedlijnen verankerd.

Op deze show worden ook een aantal dochters uit klassieke moeders van hem getoond als promotie  voor het ‘Ostfriesen- Araberpferd’. Als Gazal ’s nachts in zijn stal terugkeert, toont hij duidelijke koliekverschijnselen. Ondanks de inzet van verschillende dierenartsen mag deze hulp niet meer baten en sterft Gazal nog dezelfde nacht. Na de omvormer Wind ox en de merriemaker Jason ox zou Gazal ShA met zijn eersteklas nakomelingen, die ook als wedstrijdpaard begeerd zijn, de burg tussen de OFA-fokkerij en de Hannoveraanse rijpaardenfokkerij hebben kunnen vormen. Helaas verdwijnt het merendeel van zijn dochters als wedstrijdpaard naar de Duitse ruiters en gaan ze voor de fokkerij verloren. Zes van zijn zonen, allen schimmel, worden goedgekeurd en in het stamboek ingeschreven. Doch de klassieke Ostfriesen-Araberfokkerij krijgt steeds minder voet aan de grond. De OfA-hengsten worden als wedstrijdpaard nog steeds gemakkelijk verkocht en de fokkers richten zich van lieverlee meer op de Hannoveraanse merries en rijpaardhengsten.  De vormschone en bewegingswonder Gardist (Gazal ShA x Radar) is de laatste goedgekeurde Ostfriesen-Araber. Bij zijn goedkeuring wordt hij met een 1a-Angeldpremie beloond. Direct na de keuring wordt hij samen met drie gekeurde halfbroers aan het circus Corty Althof verkocht waar hij een publiekslieveling wordt. De harmonieuze en langgelijnde Gonzales (Gazal ShA  x Udet) levert noch een aantal goede merries maar na twee dekseizoenen  wordt hij als wedstrijdpaard naar Denemarken verkocht.  Gatow (Gazal x Elch) is de laatst ingeschreven Ostfriesen-Araberhengst uit klassieke Ostfriese bloedlijnen. Met hem klapt het stamboek dicht en gaat deze waardevolle en niet te vervangen genenpool nagenoeg geheel voor de Duitse rijpaardenfokkerij verloren. Dat hiermee niets teveel is gezegd blijkt uit de spaarzame resten die zich in de Duitse rijpaardenfokkerij verankerd hebben en die nu weer in de internationale spring –en dressuurpaarden opduiken. De Hannoveraanse hengst Tannenberg en de Oldenburger Supremat komen beide uit een geheel Ostfriese merrielijn. Tannenberg voert Jason ox en Supremat Gazal ShA en de Ostfries Telloblut  in de pedigree. De rest van de Ostfriese merrielijn is helaas blanco! Op het Bundeschampionat 2011 in Verden plaatst Supremat zich als tweede en werd gelijk naar de USA verkocht. Zijn overgrootmoeder is de merrie Gazelle (Gazal x Telloblut) die aan de wieg van vier internationale springpaarden staat.
In 1964 gaat het Ostfriese stamboek op in het Hannoveraanse Verband. In 1974 komt de voor Hannover goedgekeurde Anglo-Arabische Volbloedhengst  Gardasee (Gazal ShA x Welsh Minstrel xx) voor Ostfriesland ter beschikking.  Helaas verongelukt hij in 1975 na een jaar dekdienst in Celle. De andere voor Hannover goedgekeurde zoon van  Gazal ShA (mv. Ceylon), de beeldschone en talentvolle Gastronom uit een Aumund > Amurathmerrie, dekt een paar jaar in Neuseriem en wordt dan als GP-dressuurpaard voor veel geld naar de USA verkocht. Daarmee zijn ook deze genen voor de Ostfriese fokkerij voorgoed verloren.

De Anglo-Arabische Volbloedhengst Gardasee (v. Gazal ShA) komt te laat voor Ostfriesland ter beschikking. Aan de stand van zijn voorbenen en het lange wat steile achterbeen is de invloed van zijn Engelse Volbloedmoeder te herkennen. De beeldschone en talentvolle Gastronom (v. Gazal ShA) behoort in de USA jarenlang tot de beste GP-paarden.

Mersuch ShA

Een paar dagen na de dood van Gazal schaft Frieling opnieuw een Shagya-Araber t.w. Mersuch aan. Op de Arabershow in Celle was hij  Frieling reeds opgevallen en hij pacht hem gelijk van de bekende Trakehnerfokster Theodora Magnussen (Gestüt Seehof). Deze Trakehnerfokster had overigens ook nog  Csica, een beeldschone dochter van Gazal ShA uit de Hongaarse Fenek-fokkerij, op haar stoeterij staan. Mersuch V-2 650 is in 1958 op Babolna geboren en in hem zijn de beste Shagyagenen vertegenwoordigd.

Mersuch ShA (links) is een forse,  massale Shagya-Araberhengst waar Ostfriesland helaas niet meer van heeft kunnen profiteren. De merrie Ciska (v. Gazal ShA) is, net als Mersuch, eigendom van de bekende Trakehnerfokster Theodora Magnussen.

De schimmel Mersuch is een forse, diepe hengst met een enorme knieactie.  Met Mersuch wil Frieling een burg vormen tussen de producten  van de Hannoveraanse rijpaarden en de klassieke Ostfriesen. De laatste zijn echter praktisch uit de fokkerij verdwenen sinds het stamboek in 1964 in Hannoveraanse handen is overgegaan en die  praktisch het hele bestand aan Ostfriesenmerries  tot ‘Vorrbuch’ hebben gedegradeerd. Daarmee kunnen de fokkers geen hengsten meer uit deze merries goedgekeurd krijgen en worden de producten niet meer in het stamboek ingeschreven. De snelste manier om het vrouwelijke, potentiële fokmateriaal van een stamboek voorgoed om zeep te helpen. In de Ostfriesenfokkerij is er van Mersuch niets overgebleven en zijn ‘hübsche’ kinderen zijn merendeels verkocht als sportpaarden. In de Oldenburgerfokkerij leeft hij echter voort in de hengst Rubin (Rubinstein I x Inschallah x Mersuch ShA) en de Hannoveraanse hengst Dantano (Diamont Hit x Bretano II x Askan x Mersuch ShA). Rubin (geb. 1994) werd naar Denemarken verkocht en voor het DWB (Deens stamboek) en SWB (Zweeds stamboek) goedgekeurd. Hij ontwikkelde zich als een internationale GP-dressuurhengst en dat deed zijn zoon Pazriel’s Ruby in Zweden ook. Dantano (geb.2010) werd in 2013 verrichtingskampioen van de 70-dagen test te Schlieckau.

Links de GP-dressuurhengst Rubin en Dantano (r) sloot de 70-dagen test 2013 voor hengsten in het Duitse Schliekau af met het hoogste eindcijfer van 8,28 punten. De driejarige Diamond Hit-zoon is in eigendom van Gestüt Westfalenhof die de hengst in 2012 op de Oldenburger keuring voor maar 25.000 euro kocht. Hij ontving het hoogste cijfer voor de dressuur, een 8,95, en valt op met zijn lichtvoetige manier van draven, waarbij hij balans en veel zelfhouding laat zien.

Winsom/prestaties

Aan de hand van de winsommen is redelijk goed na te gaan welke resultaten de hengsten met hun kinderen hebben behaald. De geldprijzen stonden bij de opkomst van de rijsport nog maar in de kinderschoenen en alleen op de grotere toernooien viel er geld te verdienen. De scores van de Araberhengsten in deze tabel zijn voornamelijk uit Ostfriesenmerries behaald. Op de kleine landelijke concoursen reed men nog voor het lint en het applaus en die vinden we dan in deze lijst ook niet terug. De Ostfriesen-Araber Wildschütz (v. Wingolf) voert de lijst met DM. 801.011 aan. De Hannoveraanse hengst Monaco, uit een Athos >Amurath ShA merrie die via Almerausch ingeteeld is op Amurath, scoort DM. 253.704.  Gazal ShA staat met DM 245.331 op de derde plaats. De Volbloed Sternjäger xx, die in het Hannoveraanse fokgebied redelijk veel merries toegevoerd krijgt,  scoort DM. 238.143. Jason ox komt op DM. 234.853. De Hannoveraan Saluto brengt de teller op DM.196.501. De massale Gabriel, die uit een Hassan ox moeder komt, brengt  DM. 195.105 in het laadje. De grote vererver Sirius verdient DM. 194.230. Opvallend is dat de kinderen, waar de Hannoveraan Sirius hoog mee scoort,  allen uit de Ostfriesemerrie  Gantu mv. Wildschutz (v. Wingolf v. Wind ox) afkomstig zijn. Uit een nafok van slechts 14 kinderen brengt deze Ostfriese merrie maar liefst 5 internationale springpaarden t.w. La Petite (v. Corriano), Fina (v. Caretino), Carretana (v. Caretino),  Arcuato Dello Cometa (v. Acorado II) en Mouse (v. Limbus). Ook de goedgekeurde zoon Sioux van Sirius komt uit een Ostfriesen-Arabermerrie van Wildschütz. De Hannoveraanse Kadett (v. Kurrier >Kurde>Koheilan I  ox) met een winsom van DM. 190.672  kwam te laat (1966) naar het Ostfriese fokgebied om de Ofriese merries, zonder verlies aan type, wat meer naar het lichtere rijtype te brengen. Het gros van de OfA-merries was toen al in de sport verdwenen en daarmee voor de fokkerij  verloren. De Shagya-Araber Mersuch scoort in de nadagen van de Ostfriesenfokkerij nog DM. 101.358.

Links Sirius die als grote vererver naam kreeg uit de Ostfriesen-Arabermerries. Aan Arcuato Dello Cometa (midden) zijn de Arabische genen goed te herkennen. Kadett  (r) stond van alle Hannoveraanse hengsten bij de springverervers achter Gotthard op de vijfde plaats.

Uit de beperkte nafok van Wildschütz levert de Ostfriese merrie Tosca (v. Wildschütz ) met haar kleindochter Bucephala van de acht kinderen vijf, Miss Glockner (v. Grossglockner), Silvio (v. Simply), Scarlett (v. San Carlos), Little Pezi (v. Lord Pezi) en Lorelli (v.Lord Pezi), internationale springpaarden. Weliswaar was Bucephala een dochter van de Engelse Volbloedhengst Bucephalos xx maar de rechtstreekse kinderen van Bucephalos xx uit andere merries hebben niet één sportpaard van naam opgeleverd.  De merrie Gazelle v. Gazal ShA uit de Ostfriesen-Araberhengst Wildschütz heeft  een nafok van slechts 6 kinderen waarvan er vier, Goldika (v. Gottwalt), Gerondo (v. Goldbach), Pepper- Ann (v.Pit I) en Primavera (v. Piltott Ass), internationaal springen werden. De bekende internationale dressuurhengst Romanov voert de Oldburgerkampioenhengst Chronos (mv. Jason ox) in zijn pedigree. De Oldenburger kampioenshengst 2004, Van the Man (v. Fürst Heinrich), komt uit een geheel Ostfriesenmoederlijn. Zijn overgrootmoeder Flicka is een dochter van de Ostfriesen-Araber Wildschütz. In 2010 moest hij helaas wegens een beenbreuk worden afgemaakt.  Ook de grootmoeder van Oldenburgerhengst Granus B (v. Grannus) is een dochter van Wildschütz.

De internationale GP-hengst Romanov voert via Chronos Janos ox in zijn pedigree. De Oldenburgerkampioenshengst 2004, Van the Man, en de Hannoveraanse hengst Granus B voeren beide de Ostfriese Wildschütz in hun pedigree.

De Ostfriese tragedie

Met een terugblik op de roemrijke Ostfriesenfokkerij kan zeker van een tragedie worden gesproken. Een eeuwenlange fokkerij die zich na 1869, bij de oprichting van het stamboek,  ontpopte als de beste warmbloedfokkerij van Europa. Geen enkele warmbloedfokkerij was zo uniform en homogeen als die van de Ostfriesen. Hoe heeft dit kunnen gebeuren?  Aan fokkerijkennis is er in Ostfriesland geen gebrek. De Ostfriesen wisten dondersgoed hoe ze eersteklas warmbloedpaarden moesten  fokken. Het manco zit in het gebrek aan fokkerijvisie, het conservatisme  en de economische teloorgang die de fokkers afwachtend en onzeker deed worden. Dat het toenmalige zware Ostfriese warmbloedpaard met de opkomst van de motorisatie  geen toekomst meer had, werd maar moeilijk of niet aanvaard. Te lang bleef men geloven dat de tractor het paard niet geheel zou vervangen en dat er altijd een plaats voor hem op de boerderij zou blijven bestaan. Die gedachte werd in slechts twee decennia compleet achterhaald. En die gedachte maakte de fokkers ook afwachtend om niet alleen de Ostfriesen-Araberfokkerij goed op te zetten maar ook het aansluitend vervolg van een gedegen rijpaardenfokkerij bleef een ondergeschoven stiefkindje. Te lang bleef men vasthouden aan een veredelingskruising. Eenmaal een Araberhengst op een klassieke merrie en dan weer terug naar de klassieke hengst was het parool. Maar die producten vonden geen afzet meer en dat maakte de fokkers apathisch. Daar komt nog bij dat slechts 5% van de populatie door Araberhengsten werd gedekt en dat de daaruit voorkomende F1-producten niet alleen vlot in de sport afzet vonden maar daardoor ook voor de fokkerij verloren gingen. En daar bleef het bij, er was geen vervolg voor de toekomst uitgestippeld. Toen men te elfder ure alsnog het tij wilde keren door andere rijpaardhengsten met gelijke genen, zoals o.a Kadett (Kurrier x Fermor III), Gardensee x (Gazal ShA x Welsh Minstrel xx ) en Westwind (Waidmannsdank xx X Kalif), in te zetten was het schip in feite al gezonken. De nog overgebleven merries waren te klassiek om met deze hengsten nog aansprekende elegante rijpaarden te produceren. En ook de paar Engelse Volbloeds die men nog halsoverkop op de sterk gereduceerde populatie losliet, konden geen potten meer breken. Ook dat waren F1-producten die of klassiek bleven of het op de kopstaande racemodel kregen en die qua prestatie, werkbaarheid, ras, bewegingen, hardheid, karakter, vruchtbaarheid, soberheid  en schoonheid zich bij lange na niet konden meten met de F1-producten van de Araberhengsten.  Van de nafok van deze Engelse Volbloedhengsten uit Ostfriesenmerries is in de sport niets terug te vinden.

Het experiment met Perser xx, die men te elfder ure nog inzet, levert noch sportpaarden noch fokpaarden op. Aan hem is ook duidelijk te zien hoe een Volbloed met een hoge achterhand en met het gewicht op de voorhand draaft en galoppeert. Voor sportpaarden een contraproductief bewegingsmechanisme.

Bovendien blijft het eeuwig zonde dat de Ostfriese fokkerij geen aansluiting heeft kunnen vinden bij de Oldenburgerfokkerij die zo nauw met de Ostfriese genenpool verweven is. Daar zouden niet alleen de Oldenburgerfokkerij maar de hele Duitse warmbloedfokkerij van geprofiteerd kunnen hebben. Het stamboek maakt historisch een verkeerde en fatale keuze door in 1964 met Hannover in zee te gaan. Die zagen de klassieke Ostfriesen al helemaal niet zitten en zagen de Ostfriesen-Araber eerder als concurrentie dan als een verbreding en versterking van de eigen fokkerij. Hun motto was dat de Ostfriesen maar massaal op de Hannoveraanse paarden moesten overschakelen. Dan kwam er voor de Hannoveraanse fokkers tenminste nog wat geld in het laatje. De moderne rijpaardstamboeken realiseren zich niet of amper welke fenotypische en mentale waarden de klassieke warmbloeds meebrengen en hoe sterk een sportpaard van die functionele rijeigenschappen afhankelijk is. Dat had hengstenhouder Edo Zimmermann ook goed gezien als in 1971 zegt: “Wij kunnen Hannover verslaan als wij op onze eigen stammen verder bouwen”. Hannover schreef toen echter al de muziek en rücksichtslos werden daarom alle nog overbleven Ostfriese merries, waar nog mee gefokt werd, in het ‘Vorrbuch’ gezet. Waardoor deze paarden vervolgens als afstammingloos op de pedigrees door het leven gaan. Het handjevol fokkers dat nog overgebleven was hield de eer aan zichzelf en zij wensten hun merries met aantoonbare generaties van meer dan 100 jaar niet op deze manier in een naamloos genengraf te laten verdwijnen. En daarmee ging de ooit toonaangevende Ostfriesenfokkerij roemloos ten onder en verdwenen de Ostfriese paarden van het hippische toneel.

In 1973 komt de goed gemodelleerde schimmel Westwind, die in de moederlijn de Shagya-Araber Kadi VII voert en die in veel Holsteiner hengsten en Holsteiner springpaarden dominant aanwezig is, nog naar Ostfriesland. Zijn vader is de EV Waidmannsdank xx waar hij weinig van heeft meegekregen. Hij levert op de merendeels klassieke merries prima menpaarden die allen schimmel zijn en vlot afname  in Engeland vinden waar ze als de ‘Winsor Greys’ voor de Koninklijke staatskoetsen gaan. Daarmee gaan ook deze laatste potentiële paarden voor de fokkerij verloren.

Toekomst

Toch bleven de Ostfriese fokkers met weemoed terugdenken aan de gloriedagen van het Ostfriese paard. In 1986 stak een aantal van hen de koppen bij elkaar en werd het ‘Zuchtverband für das Ostfriesische und Alt-Oldenburger Pferd e.V’ opgericht. Met als doel om het oude Ostfriese en Oldenburger type te behouden. Vanuit een historisch en cultureel perspectief een alleszins waardig streven.

Aan deze twee paarden is goed te zien wat de Ostfriesen voor de sportfokkerij in huis hebben. Gebalanceerde bewegingen met een rijzende voorhand die altijd het gevolg zijn van een dalende achterhand. Links het veulen Godin van Haakswold en rechts de ruin Carinus (v. Cassanova Boy).

Vanuit een commercieel perspectief echter nauwelijks levensvatbaar als men daarnaast vanuit het oorspronkelijke klassieke, harmonieuze evenwichtsmodel niet een kwalitatief breed inzetbaar rijpaard met Ostfriese signatuur (fysiek en mentaal) gaat fokken. Daar is een markt voor en de grote rijpaardstamboeken laten in hun drang om zogenaamde toppaarden te fokken op dit terrein steeds meer steken vallen. De afval in de huidige rijpaardenfokkerij is groot en er zijn steeds meer ruiters die door schande en schande wijs zijn geworden en omkijken naar alternatieven.  Die ruiters willen geen hoogst sensibel paard met een korte levensduur die moeilijk te bereiden is en waarvan de kosten van de dierenarts en andere hulpverleners die van het toch al niet sobere onderhoud ver overstijgen. Als de Ostfriese fokkers met hun huidige stamboek daar een fokkerijvisie, wat ze in 1964 hebben laten liggen, voor zouden ontwikkelen dan kan het roemrijke Ostfriese paard naast het oude cultuurgoed blijven bestaan en een niet gering marktaandeel en glorie terugwinnen.

Op de grote DLG-tentoonstelling in 1964 te Hannover behaalt Ostfriesland met drie zeer uniforme nakomelingen (midden) van Wingolf, Wilfried, Kornblume I en Sina, nog de eerste prijs. Links Lonni, een dochter van Wiking, en rechts Betta een dochter van Wingolf. Dit type merries vormt het fundament van elke warmbloedfokkerij. Als men op deze genen en modellen verder bouwt, klinkt er weer muziek in Ostfriesland.

Geraadpleegde literatuur: Das ostfriesische Pferd en vele andere boeken, websites en data.   © All rights reserved

Back To Top